ECLI:NL:RBROT:2025:6789

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
AWB - 24 _ 6533
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en herziening van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na verblijf in het buitenland

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar uit Rotterdam, beroep ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, waarbij hun bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) is ingetrokken en herzien. De besluiten zijn genomen naar aanleiding van het feit dat eisers langer dan vier weken in het buitenland verbleven. Het college heeft de bijstandsuitkering over de periode van 5 september 2023 tot en met 28 september 2023 ingetrokken, omdat eisers niet voldeden aan de voorwaarden voor bijstandsverlening. Eisers hebben aangevoerd dat er zeer dringende redenen waren voor hun verblijf in het buitenland, waaronder medische klachten en een acute noodsituatie. De rechtbank heeft de zaak op 14 maart 2025 behandeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van zeer dringende redenen die de intrekking van de bijstandsuitkering konden rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun situatie levensbedreigend was of dat zij in behoeftige omstandigheden verkeerden die alleen met bijstand konden worden verholpen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de besluiten van het college in stand blijven. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/6533

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , eiser en

[eiseres], eiseres uit Rotterdam, tezamen eisers
(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. S. Ercan).

Inleiding

1. Met het besluit van 15 april 2024 heeft het college (primair besluit 1) de bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) van eisers gewijzigd, in die zin dat zij geen recht op een gezinsuitkering hebben over de periode van 5 september 2023 tot en met 28 september 2023.
1.1.
Met het besluit van eveneens 15 april 2024 (primair besluit 2) heeft het college
de bijstandsuitkering van eisers herzien over de periode van 1 september 2023 tot en met
30 september 2023 en een bedrag van € 1.265,85 aan teveel ontvangen bijstandsuitkering van eisers teruggevorderd.
1.2.
Met het besluit van 29 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
1.3.
Eisers hebben beroep ingesteld. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Eisers hebben een aanvullend stuk ingediend. Het betreft een beslissing van het UWV van 13 december 2024 waarin aan eiser met terugwerkende kracht een IVA-uitkering is toegekend vanaf 21 juni 2021.
1.5.
Het college heeft bij brief van 14 maart 2025 gereageerd op de beslissing van het UWV van 13 december 2024.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [naam] (tolk), de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eisers ontvangen een bijstandsuitkering, laatstelijk naar de norm voor gehuwden, vanaf 30 augustus 2019.
2.1.
Eisers hebben op 6 juli 2023 gemeld dat zij in de periode van 7 augustus 2023 tot 5 september 2023 in het buitenland zullen zijn. In totaal mogen eisers 28 dagen per jaar in het buitenland verblijven zonder verlies van hun bijstandsuitkering. Bij brief van 11 juli 2023 heeft het college eisers meegedeeld dat zij over de periode van 7 augustus 2023 tot en met 4 september 2023 uitkering blijven ontvangen en dat zij voor 5 september 2023 geen recht op een uitkering hebben.
2.2.
Op 4 september 2023 heeft eiser aan Werk en Inkomen meegedeeld dat hij vanwege medische redenen later zou terugkeren vanuit het buitenland. Hierbij heeft eiser medische gegevens overgelegd.
2.3.
Bij brief van 11 oktober 2023 is eiser verzocht de volgende gegevens te overleggen:
  • het vliegticket waarop de datum staat wanneer eiser in Nederland is aangekomen;
  • kopie van de gestempelde pagina’s van eisers paspoort van de terugreis en ook van zijn partner;
  • kopie boardingpass/instapkaart (eventueel) ook die van zijn partner;
  • indien eiser met de auto heeft gereisd, dient hij aan te geven/verklaren welke datum hij in Nederland is aangekomen.
2.4.
Uit de door eiser aangeleverde gegevens is gebleken dat eiser en zijn partner op
28 september 2023 zijn teruggekeerd naar Nederland.
2.5.
Het college heeft het recht op bijstand van eisers ingetrokken over de periode van
5 september 2023 tot en met 28 september 2023, omdat zij langer dan de toegestane periode buiten Nederland hebben verbleven. Aan de herziening van de uitkering over de periode van 1 september 2023 tot en met 30 september 2023 heeft het college ten grondslag gelegd dat eisers van 5 september 2023 tot en met 28 september 2023 langer dan 28 dagen in het buitenland waren. Aan de terugvordering is ten grondslag gelegd dat eisers van 5 september 2023 tot en met 28 september 2023 € 1.265,85 te veel bijstandsuitkering hebben ontvangen.
2.6.
In het bestreden besluit stelt het college zich op het standpunt dat de uitkering van eisers over de periode van 5 september 2023 tot en met 28 september 2023 terecht is teruggebracht naar nihil. Uit artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Pw volgt dwingend dat eisers van het recht op bijstand waren uitgesloten vanaf het moment dat zij vanaf 7 augustus 2023 langer dan vier weken buiten Nederland verbleven. Dat was vanaf 5 september 2023 tot en met 28 september 2023, de dag dat eisers weer terugkeerden naar Nederland. Met het primaire besluit 2 is daarom de bijstand over de maand september 2023 terecht herzien en het teveel aan bijstand toegekend bedrag teruggevorderd. Aan eisers wordt geen schending van de inlichtingenplicht tegengeworpen nu eiser op 4 september 2023 heeft gemeld dat hij langer in het buitenland zou verblijven. Het college meent voorts dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Niet is gebleken van onaanvaardbare gevolgen van de terugvordering op financieel, psychisch of sociaal vlak voor eisers, aldus het college.

Het beroep van eisers

3. Eisers voeren aan dat sprake is van zeer dringende redenen om langer in het buitenland te verblijven. Eiser is in het buitenland ziek geworden en verkeerde in een acute noodsituatie. Hij kampt al jaren met medische klachten. Een aanvraag van eisers voor adoptie is door de rechtbank afgewezen. Op het moment dat eisers deze uitspraak ontvingen waren zij in het buitenland. De psychische klachten van eiser zijn door de uitspraak verergerd. Eiser betoogt dat sprake is van psychische overmacht. Door toename van de psychische klachten is eiser naar de dokter gegaan. Eiser is geadviseerd per direct 30 dagen rust te nemen. Eiseres heeft voor eiser gezorgd en was daarom niet in staat zelfstandig naar Nederland terug te keren. Toen de 30-dagen termijn bijna was verstreken zijn eisers weer naar Nederland teruggekeerd. Eisers hebben er alles aan gedaan om in contact met de gemeente te blijven. Eisers hebben dan ook de inlichtingenplicht niet geschonden.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of het college terecht eisers recht op bijstand hebben ingetrokken, herzien en teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
Is er sprake van (voldoende) procesbelang?
5. Voordat de rechtbank toekomt aan de inhoudelijke beoordeling, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of eisers een procesbelang hebben bij de beoordeling van hun beroep tegen het bestreden besluit. Eiser heeft immers met terugwerkende kracht per 21 juni 2021 een IVA-uitkering ontvangen.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) [1] is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Dat betekent dat er aanleiding is om een (hoger) beroep inhoudelijk te beoordelen indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een reeds verstreken periode, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig zijn in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van voldoende procesbelang. Eisers hebben naar voren gebracht dat eiser weliswaar een IVA-uitkering met terugwerkende kracht ontvangt, maar dat dit minder is dan de bijstandsuitkering naar de norm van gehuwden. Over de in het geding zijnde periode dient dus nog een deel te worden terugbetaald aan het college. Het college heeft de vordering ook gehandhaafd. Eisers hebben daarom belang bij de beoordeling van hun beroep.
Is er sprake van zeer dringende redenen?
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eisers van 5 september 2023 tot en met 28 september 2023 op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Pw uitgesloten waren van het recht op bijstand. Tussen partijen is in deze zaak in geschil of het college eisers over die periode op grond van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Pw, toch bijstand had moeten verlenen.
6.1.
Eisers hebben een beroep gedaan op zeer dringende redenen en dat zij daarom toch recht hebben op bijstand over de in het geding zijnde periode. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van zeer dringende redenen. Zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Dit is vaste rechtspraak. [2] Een acute noodsituatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig geestelijk of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Een acute noodsituatie doet zich voor als het niet verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. De wetgever heeft bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ gedacht aan een extreme situatie en heeft nadrukkelijk niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. Dit volgt uit eerdere rechtspraak. [3] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat aan bovengenoemde voorwaarden is voldaan, het betreft immers een uitzondering op de hoofdregel.
6.2.
De aanleiding voor de terugvordering is dat eisers langer dan vier weken in het buitenland hebben verbleven. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij in een acute noodsituatie verkeerden. De door eisers gestelde overmachtssituatie vormde slechts de reden waarom zij niet eerder naar Nederland konden terugkeren. Het is vaste rechtspraak dat dit onvoldoende is voor een geslaagd beroep op artikel 16, eerste lid, van de Pw. [4]
6.3.
Ook hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat zij verkeerden in behoeftige omstandigheden die alleen met het verlenen van bijstand konden worden verholpen. Eisers verbleven bij familie in de woning. Zij konden van een vriend geld lenen voor boodschappen, om de arts te betalen en medicijnen te kopen. In de betreffende periode ontvingen eisers, weliswaar ten onrechte, ook nog een bijstandsuitkering zodat eisers in Nederland hun vaste lasten konden voldoen. Uit de overgelegde stukken is ook niet gebleken dat een situatie zou ontstaan die voor eiser en eiseres levensbedreigend was of die blijvend ernstig psychische of lichamelijk letsel tot gevolg zou hebben als er over de betrokken periode geen bijstand wordt toegekend.
Daarbij is van betekenis dat een besluit tot terugvordering pas financiële gevolgen heeft bij de invordering. Eisers hebben bij de invordering als schuldenaar de bescherming van de regels over de beslagvrije voet die zijn neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het beroep van eisers slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:635.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028) en meer recent van 5 november 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:2106).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1192, r.o. 4.4.4.