ECLI:NL:RBROT:2025:7479

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
ROT 24/9509
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kostendelersnorm bij bijstandsuitkering en de rol van niet-rechthebbende echtgenoot

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 19 juni 2025, wordt geoordeeld over de toepassing van de kostendelersnorm in de bijstandsuitkering van eiser. De rechtbank stelt vast dat de niet-rechthebbende echtgenote van eiser terecht is meegeteld als kostendeler voor de berekening van de bijstandsuitkering. Eiser had niet aangetoond dat er zeer bijzondere omstandigheden waren die een andere afstemming van de bijstand rechtvaardigden, zoals vereist door artikel 18 van de Participatiewet. De rechtbank wijst erop dat de echtgenote, die in het buitenland woont, ook meetelt in de berekening van de kostendelersnorm, ongeacht haar bijdrage aan de kosten. Eiser had eerder een uitkering naar de norm voor alleenstaanden, maar is nu overgestapt naar de norm voor gehuwden met kostendelers. De rechtbank concludeert dat er geen evidente terugval in het inkomen is en dat de toepassing van de kostendelersnorm geen buitensporige last oplevert. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/9509

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en

Het dagelijks bestuur van Stroomopwaarts MVS, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Calmera).

Samenvatting

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank dat verweerder de niet-rechthebbende echtgenote van eiser terecht heeft meegeteld als kostendeler voor de berekening van de kostendelersnorm van de bijstandsuitkering die verweerder met het besluit van 15 december 2023 met ingang van 24 mei 2023 heeft toegekend. Nu eiser desgevraagd niet met stukken heeft onderbouwd dat sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, was verweerder niet gehouden de bijstand af te stemmen op de omstandigheden, de mogelijkheden en de middelen van eiser zoals bedoeld in artikel 18 van de Participatiewet (Pw). Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat sprake is van een buitensporige last (zoals bedoeld in artikel 1, Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EP).

Procesverloop

2. Met het besluit van 2 juni 2023 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser naar de norm van een alleenstaande met twee kostendelende medebewoners op grond van de Pw vanaf 24 mei 2023 ingetrokken.
2.1.
Met het besluit van 16 juni 2023 heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Pw over de periode van 24 mei 2023 tot en met 31 mei 2023 ingetrokken en
€ 220,40 van hem teruggevorderd.
2.2.
Met het besluit van 1 december 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de besluiten van 2 en 16 juni 2023 ongegrond verklaard.
2.3.
Het tegen dit besluit ingestelde beroep heeft de rechtbank met een uitspraak van
24 april 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:3723, gegrond verklaard.
2.4.
Met een besluit van 15 december 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 24 mei 2023 een bijstandsuitkering toegekend naar de norm voor gehuwden met twee kostendelers.
2.5.
Met het besluit van 9 oktober 2024 op het bezwaar van eiser (het bestreden besluit) heeft verweerder, onder wijziging van de motivering, het bezwaar ongegrond verklaard.
2.6.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit op 20 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht de niet-rechthebbende partner van eiser heeft meegeteld als kostendeler en de aan eiser toegekende bijstand heeft vastgesteld op 43,33% van de gehuwdennorm. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder, na aanpassing van de motivering, de aan eiser toegekende bijstand ongewijzigd vastgesteld op 43,33% van de gehuwdennorm. Eiser deelt de woning met zijn moeder en zij is daarom kostendeler. Verder telt ook de niet-rechthebbende echtgenote van eiser mee als kostendeler. De echtgenote van eiser woont in het buitenland.
3.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat hij geen gezamenlijke huishouding voert met zijn niet-rechthebbende echtgenote en dat zij om die reden niet als kostendeler kan worden gezien. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde aangevoerd dat in de eerdere uitspraak van deze rechtbank van 24 april 2024 (ECLI:NL:RBROT:2024:3723, ro 9) reeds is vastgesteld dat niet in geschil is dat de niet-rechthebbende echtgenote niet over middelen beschikt. Nu vaststaat dat de echtgenote niet bijdraagt, moet zij niet als kostendeler worden meegeteld. Het wel meetellen is in strijd met de ratio van de kostendelersnorm, namelijk het delen van kosten zoals de huur. Verweerder wil ten onrechte dat eiser aannemelijk maakt dat sprake is van een buitensporige last dan wel zeer bijzondere omstandigheden, dus dat sprake is van een dreigende uithuiszetting of het niet meer kunnen betalen van zorgverzekeringen. Verweerder werpt daarmee een drempel op
3.3.
die voor eiser onhaalbaar is.
3.4.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat zijn niet-rechthebbende echtgenote niet als kostendeler kan worden gezien. In het geval van eiser is sprake van een rechthebbende die samenwoont met één of meer kostendelende medebewoners, namelijk de moeder van eiser. Daarom is voor de berekening van de toepasselijke norm artikel 22a, eerste lid, van de Pw van belang. [1] De toepasselijke norm wordt op grond van artikel 22a, eerste lid, van de Pw berekend met de formule (40% + A x 30%/A) x B. A staat hier voor het aantal kostendelende medebewoners plus de belanghebbende en zijn echtgenoot van 21 jaar of ouder indien hij is gehuwd. B staat voor de norm. Dat de niet-rechthebbende echtgenote van eiser in het buitenland woont en niet bijdraagt in de kosten, heeft naar het oordeel van de rechtbank niet tot gevolg dat zij niet moet worden meegeteld. De rechtbank verwijst hiervoor naar (de ratio van) artikel 24 van de Pw en de rechtspraak hierover. [2] In artikel 24 van de Pw, geschreven voor de situatie van een niet-rechthebbende echtgenoot zonder andere kostendelers, heeft de wetgever niet tot uitdrukking gebracht dat deze bepaling niet geldt in de situatie dat de niet-rechthebbende echtgeno(o)te in het buitenland woont. [3] Niet valt in te zien waarom dit bij de toepassing van artikel 22a van de Pw anders zou zijn. Verweerder is daarom bij de toepassing van de norm van artikel 22a van de PW terecht uitgegaan van A=3 (eiser, zijn moeder en zijn niet-rechthebbende echtgenote) en daarmee uitgekomen op een percentage van 43,3% (40% + 3 x 30%/3). Dat vaststaat dat zijn echtgenote niet bijdraagt in de kosten is niet relevant voor deze berekening. Bij de toepassing van de kostendelersnorm is niet relevant of de kostendelers de kosten feitelijk delen en of elk van hen daadwerkelijk bijdraagt in die kosten. [4] De beroepsgrond van eiser dat hij geen gezamenlijke huishouding met zijn niet-rechthebbende echtgenote voert en dat zij daarom niet zou moeten worden meegeteld, slaagt daarom niet.
3.5.
Eiser heeft op de zitting verder betoogd dat verweerder op grond van artikel 18 eerste lid, van de Pw onderzoek had moeten doen naar zijn inkomensterugval. Nu vaststaat dat de niet-rechthebbende echtgenote van eiser niet bijdraagt in de kosten, moeten, aldus eiser, de gevolgen van de toepassing van artikel 22a, eerste lid, van de Pw nihil zijn voor eiser. De rechtbank overweegt als volgt. Afstemming van de bijstandsnorm met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de Pw geeft inhoud aan één van de uitgangspunten van de Pw, te weten dat de bijstand wordt afgestemd op de feitelijke behoeften in het individuele geval. Voor afstemming is slechts plaats in zeer bijzondere situaties. [5] In beginsel dient degene die zich beroept op afstemming de zeer bijzondere omstandigheden aannemelijk te maken en is het niet aan verweerder om zelfstandig te onderzoeken of toepassing moet worden gegeven aan artikel 18 van de Pw. Dit is anders als de norm door verweerder ambtshalve wordt aangepast. [6] In het geval van eiser is feitelijk sprake van ambtshalve toepassing van een aanpassing van de norm, zoals ook volgt uit de uitspraak van deze rechtbank van 24 april 2024. In dit geval lag het op de weg van verweerder om onderzoek te doen naar de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden.
3.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gedaan om te beoordelen of sprake is van bijzondere omstandigheden. Met de e-mail van 7 juni 2024 is eiser in de gelegenheid gesteld om te onderbouwen of hij al dan niet met de toegekende bijstand in zijn feitelijke behoefte kan voorzien. Eiser heeft met een bericht van 13 juni 2024 slechts zijn stelling herhaald, zonder nadere onderbouwing. Ook op de hoorzitting van 20 augustus 2024 heeft eiser desgevraagd geen nadere onderbouwing gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in deze, niet met bedragen en objectieve stukken onderbouwde, reactie geen aanleiding hoeven zien om te concluderen dat de bijstand moet worden afgestemd op de omstandigheden, de mogelijkheden en de middelen van eiser zoals bedoeld in artikel 18 van de Pw. De rechtbank weegt ook mee dat eiser aanvankelijk een uitkering naar de norm voor een alleenstaande met twee kostendelende medebewoners (zijn broer en moeder) ontving en nu een uitkering naar de norm voor gehuwden met twee kostendelende medebewoners (zijn moeder en zijn niet-rechthebbende echtgenote). Hiermee is voorshands geen sprake van een evidente terugval in het inkomen.
3.7.
Gezien het bovenstaande heeft verweerder evenmin hoeven concluderen dat de toepassing van de kostendelersnorm bij eiser tot een buitensporig zware last leidt in de zin van artikel 1 van de EP. Eiser heeft deze stelling daarnaast niet met feiten en stukken onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.J. van Giezen-Groenewoud, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2014–2015, 34 273, nr. 3, p. 26.
2.Vergelijk ook de uitspraak van de Raad van 13 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:408.
3.Zie de uitspraak van de Raad van 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4105 en van 24 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2014.
4.Zie de uitspraak van de Raad van 3 juli 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA9386 en de uitspraak van de Raad van 13 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2512.
5.Vergelijk de uitspraak van de Raad van 28 juli 2025, ECLI:NL:CRVB:2015:2492 en van 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4105 en van 24 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:197.
6.Zie de uitspraak van de Raad van 24 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2014.