ECLI:NL:RBROT:2025:8655

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
AWB - 25 _ 2287
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet wegens schending inlichtingenverplichting

Op 15 juli 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die een bijstandsuitkering had aangevraagd op grond van de Participatiewet (Pw). De aanvraag, ingediend op 16 juli 2024, werd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen op 10 oktober 2024. Het college verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond met een besluit op 3 maart 2025. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar de rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende informatie had verstrekt over zijn woon- en verblijfplaats en financiële situatie, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Eiser had tijdens de procedure niet de nodige duidelijkheid verschaft over zijn verblijfplaats en had niet voldaan aan de inlichtingenverplichting. De rechtbank oordeelde dat het college voldoende pogingen had ondernomen om informatie van eiser te verkrijgen en dat de afwijzing van de aanvraag gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter mr. C.A. Hage, in aanwezigheid van griffier R.P. Evegaars.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/2287
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G. Grijs),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. S. Ercan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag van 16 juli 2024 om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Met het besluit van 10 oktober 2024 (het primaire besluit) heeft het college deze aanvraag afgewezen.
1.2.
Met het besluit van 3 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroepschrift gereageerd met een verweerschrift
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.
1.5.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank dient te beoordelen of het college terecht de aanvraag van eiser om bijstand op grond van de Pw heeft afgewezen. Dit doet zij aan de hand van de beroepsgronden.
3. Eiser heeft aangevoerd dat het college een bijzondere zorgplicht heeft aangezien eiser in een kwetsbare positie verkeert. Daarnaast heeft het college volgens hem te weinig onderzoek gedaan naar de woon- en verblijfplaats van eiser. Het beroep van eiser slaagt niet.
4. De aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die kunnen leiden tot inwilliging van de aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen over onder meer zijn woon- en verblijfplaats. Volgens vaste rechtspraak [1] kan ook van iemand die stelt dak- of thuisloos te zijn, worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats. Vervolgens is het aan het college om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de aanvrager niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dat een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Eiser heeft zijn woon- en verblijfplaats niet inzichtelijk gemaakt. De enkele stelling van eiser dat hij een briefadres in Rotterdam heeft en dat hij begeleiding van Humanitas Homerun en de reclassering ontvangt in Rotterdam is onvoldoende. Eiser heeft tijdens de behandeling van de aanvraag aangegeven dat hij een bankslaper is. Hij kon echter geen namen en adressen van de verschillende verblijfplaatsen doorgeven. Verder blijkt uit zijn bankafschriften dat hij voornamelijk in Vlaardingen en Schiedam pint. Van het college hoefde, naar het oordeel van de rechtbank, geen nader onderzoek te worden verwacht. Het college heeft eiser immers met brieven van 8 augustus 2024 en 21 augustus 2024 om aanvullende gegevens gevraagd over onder meer zijn woon- en verblijfplaats, zijn verblijf in het buitenland en zijn inkomsten. Op 29 augustus 2024 heeft het college een e-mail van de begeleider van eiser ontvangen dat hij in het buitenland was. Vervolgens is aan eiser nog een extra termijn van twee weken gegeven om aanvullende gegevens aan te leveren. Op 13 september 2024 heeft de begeleider van eiser een verklaring namens eiser gestuurd met daarbij gevoegd een detentieverklaring en bankafschriften over de periode van 2 juli 2024 tot en met 17 juli 2024. Uit de verklaring volgt dat eiser als bankslaper leeft en dat hij regelmatig wisselt van adres. Het is voor hem niet mogelijk om namen en adressen door te geven. Uit de detentieverklaring volgt dat eiser in de periode van 12 juni 2023 tot en met 3 december 2023 in detentie verbleef. Het college heeft op 17 en 19 september 2024 geprobeerd om telefonisch in contact te komen met eiser en zijn begeleider van Humanitas Homerun. Eiser was niet telefonisch bereikbaar. Het college heeft op 19 september 2024 met de begeleider gesproken en meegedeeld dat er meer informatie nodig was over het verblijf- en slaapadres van eiser. Volgens de begeleider heeft eiser geen toestemming verleend om die informatie met het college te delen. Vervolgens heeft het college op 2 oktober 2024 de begeleider per e-mail verzocht om aanvullende informatie over onder meer het verblijf in het buitenland, de pintransacties en de ontvangen gelden. In bezwaar zijn door eiser twee adressen verstrekt en heeft hij bankafschriften over de periode van 18 juli 2024 tot en met 10 oktober 2024. Onduidelijk blijft echter of en wanneer eiser op die adressen heeft verbleven. En ook uit deze bankafschriften volgt dat eiser voornamelijk in Vlaardingen en Schiedam pint. Daarnaast ontvangt hij gelden van derden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende pogingen ondernomen om met eiser in contact te komen en informatie te krijgen over de situatie van eiser. Dat het college eiser niet heeft uitgenodigd voor een gesprek, maakt het onderzoek niet onzorgvuldig. Er ligt ook een verantwoordelijkheid bij eiser. Bovendien heeft eiser in bezwaar bij de hoorzitting ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in gesprek te komen met het college en is hij evenmin op de zitting bij de rechtbank verschenen. In het kader van een nieuwe aanvraag is eiser wel uitgenodigd voor een gesprek, maar op deze uitnodiging is hij niet ingegaan.
6. De rechtbank weegt verder mee dat eiser zich tijdens de aanvraag en de ondertekening van het formulier heeft laten bijstaan door een begeleider van Humanitas Homerun. In deze situatie mocht het college ervan uitgaan dat aan eiser duidelijk werd overgebracht, wat van hem bij de nakoming van de inlichtingenverplichting werd verwacht. Er bestond voor het college niet een zo verstrekkende zorgplicht om te onderzoeken of deze begeleider eiser goed heeft geïnformeerd. Als dat ondanks de aanwezigheid van de begeleider niet het geval is komt dat voor rekening en risico van eiser. Volgens vaste rechtspraak draagt een betrokkene immers in het algemeen het risico voor fouten of tekortschieten van de hulppersonen die hij heeft ingeschakeld. [2]
7. Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat het college niet naar de inkomsten van eiser vanaf 2011 had mogen vragen, oordeelt de rechtbank dat het college voldoende heeft toegelicht dat het college heeft geprobeerd inzicht te krijgen in de inkomsten van eiser. Overigens heeft het college op de hoorzitting al aangegeven dat de periode vanaf 2011 lang is. Op de zitting is door het college toegelicht dat in ieder geval de bankafschriften vanaf 1 april 2024 verstrekt hadden moeten worden. Eiser heeft hier echter geen gehoor aan gegeven. Hiermee heeft hij onvoldoende inzicht gegeven in zijn financiële situatie en de wijze waarop hij in zijn levensonderhoud voorziet en heeft voorzien.
8. Omdat eiser heeft nagelaten om (de gevraagde) informatie te verstrekken over zijn feitelijke woon- en verblijfplaats(en) en zijn financiële situatie, heeft hij de inlichtingenverplichting geschonden zodat het college het recht op bijstand niet heeft kunnen vaststellen. Het college mocht daarom de aanvraag van eiser om bijstand afwijzen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
10. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2025 door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 3 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2133, de uitspraak van de Raad van 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3248, uitspraak van de Raad van 25 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:449 en de uitspraak van de Raad van 26 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2257.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 29 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2568.