ECLI:NL:RBROT:2025:9686

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
ROT 25/1874
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering naturalisatie op basis van verblijfsrechtelijke bedenkingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 11 augustus 2025, wordt de afwijzing van het verzoek om naturalisatie door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, die rechtmatig verblijf had in Nederland van 1 augustus 2019 tot 5 april 2024, heeft zijn verzoek om naturalisatie ingediend op 23 oktober 2023. De staatssecretaris heeft dit verzoek afgewezen op 15 oktober 2024, en het bezwaar daartegen werd op 24 februari 2025 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht bedenkingen had tegen het verblijf van eiser, omdat zijn verblijfsvergunning was ingetrokken na een verzoek tot echtscheiding door zijn echtgenote. De rechtbank benadrukt dat de naturalisatieprocedure en de verblijfsrechtelijke procedure gescheiden zijn, en dat de gronden van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning niet relevant zijn voor de beoordeling van zijn naturalisatieverzoek. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht heeft op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/1874

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: [naam 1]).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van het verzoek van eiser om naturalisatie. Eiser is het niet eens met de afwijzing van het verzoek. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de staatssecretaris het verzoek om naturalisatie terecht heeft afgewezen omdat er bedenkingen bestonden tegen het verblijf van eiser
.Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Op 23 oktober 2023 heeft eiser een verzoek ingediend om naturalisatie. De staatssecretaris heeft dit verzoek afgewezen bij besluit van 15 oktober 2024. Op 24 februari 2025 is met het bestreden besluit het bezwaar daartegen ongegrond verklaard en is de afwijzing van het verzoek gehandhaafd.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. De gemachtigde van eiser heeft telefonisch deelgenomen omdat hij onverwachts niet tijdig op de zitting aanwezig kon zijn.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3.
3.1.
Eiser had rechtmatig verblijf in het Koninkrijk van 1 augustus 2019 tot 5 april 2024. Hij verbleef in Nederland bij zijn echtgenote op grond van het doel “Verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 2]’. Bij besluit van 8 november 2024 heeft de minister van Asiel en Migratie de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken met terugwerkende kracht tot 5 april 2024, omdat op die datum door de echtgenote van eiser een verzoek tot echtscheiding is ingediend en het huwelijk van eiser feitelijk is ontwricht. Eiser heeft tegen deze beschikking bezwaar gemaakt bij de minister van Asiel en Migratie.
3.2.
De staatssecretaris stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser niet voldoet aan de vereisten voor naturalisatie. Iemand die Nederlander wil worden moet in het bezit zijn van een verblijfsrecht voor onbepaalde duur, dus met een niet-tijdelijk karakter. Omdat eisers verblijfsvergunning is ingetrokken bestaan er volgens artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), in samenhang gelezen met paragraaf 3 van de toelichting op dit artikel uit de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (de Handleiding) bedenkingen tegen het verblijf van eiser in het Koninkrijk.
Is het verzoek om naturalisatie terecht afgewezen?
4. Eiser voert aan dat zijn verzoek om naturalisatie niet afgewezen had mogen worden. Eiser is van mening dat hij geen tijdelijk verblijf bezit. Zijn ex-partner heeft inderdaad enkele keren melding gedaan bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) dat de relatie was verbroken, maar heeft de eerste melding later ook weer ingetrokken. Tegelijk met de tweede melding heeft de ex-partner ook een echtscheidingsverzoek gedaan. Dat verzoek liep nog tijdens de aanvraag, feitelijk was de relatie dus nog niet verbroken. Eiser woonde nog steeds bij zijn ex-partner en kind en stond ook nog steeds op hetzelfde adres ingeschreven in de Basisregistratie Personen. De feitelijke situatie is dat eiser nog altijd bij zijn ex-partner en kind woont en zorg- en opvoedingstaken verricht. Ook heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning en verblijf als langdurig ingezetene aangevraagd. Die procedures lopen nog. De afwijzing van het verzoek om naturalisatie is voorbarig en onjuist.
4.1.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de RWN wordt aan vreemdelingen die daarom verzoeken op voordracht van de minister het Nederlanderschap verleend met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van de RWN.
Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN komt slechts voor verlening van het Nederlanderschap in aanmerking de verzoeker tegen wiens verblijf voor onbepaalde tijd in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, geen bedenkingen bestaan.
Uit paragraaf 3.1. van de toelichting bij artikel 8 van de RWN in de Handleiding volgt dat doorslaggevend is of er op het moment van de beslissing op het verzoek bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd.
4.2.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) zijn de naturalisatieprocedure en de verblijfsrechtelijke procedure op grond van de Vreemdelingenwet 2000 gescheiden procedures. [1] De gronden van eiser die zich richten tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning (zoals dat hij feitelijk al die tijd bij zijn ex-partner heeft gewoond) en zijn betoog dat hem op andere gronden verblijfsrecht toekomt, horen dan ook thuis in de verblijfsrechtelijke procedures. [2] Het enkele bestaan van de intrekkingsprocedure is voldoende om te spreken van bedenkingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN. [3] Ten tijde van de primaire beslissing op de aanvraag liep er een intrekkingsprocedure voor de verblijfsvergunning en ten tijde van het bestreden besluit was er inmiddels een besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning genomen. De staatssecretaris heeft het verzoek om naturalisatie daarom terecht afgewezen. De beroepsgronden slagen niet.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding om het door eiser op de zitting gedane aanhoudingsverzoek om de uitkomst van de bezwaarprocedure tegen de intrekking af te wachten, toe te wijzen. Bepalend is of er op het moment van de beslissing op het verzoek bedenkingen bestaan tegen eisers verblijf. Dat is het geval, gelet op wat hiervoor onder 4.2 is overwogen. Die stand van zaken op het beoordelingsmoment wordt niet anders wanneer de bedenkingen later zouden komen te vervallen door een gegrond bezwaar in de intrekkingsprocedure. [4] Eiser kan in dat geval een nieuw verzoek om naturalisatie indienen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het verzoek om naturalisatie terecht is afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Blokhuis, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 30 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1749 en 4 december 2024, ECLI:NL:2024:5014.
2.Uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1870 en de uitspraak van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1459.
3.Dit volg uit paragraaf 3.1 en 3.2 van de toelichting bij artikel 8 van de RWN in de Handleiding. Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3144, r.o. 7.1.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2239.