In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 11 augustus 2025, wordt de afwijzing van het verzoek om naturalisatie door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, die rechtmatig verblijf had in Nederland van 1 augustus 2019 tot 5 april 2024, heeft zijn verzoek om naturalisatie ingediend op 23 oktober 2023. De staatssecretaris heeft dit verzoek afgewezen op 15 oktober 2024, en het bezwaar daartegen werd op 24 februari 2025 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht bedenkingen had tegen het verblijf van eiser, omdat zijn verblijfsvergunning was ingetrokken na een verzoek tot echtscheiding door zijn echtgenote. De rechtbank benadrukt dat de naturalisatieprocedure en de verblijfsrechtelijke procedure gescheiden zijn, en dat de gronden van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning niet relevant zijn voor de beoordeling van zijn naturalisatieverzoek. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht heeft op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten.