ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ3102
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring van Chinese vreemdeling en redelijk vooruitzicht op verwijdering naar China
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 april 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen de bewaring van een Chinese vreemdeling, die in Nederland verblijft zonder rechtmatig verblijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting naar China bestaat. Dit oordeel is gebaseerd op een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd geconcludeerd dat de Chinese autoriteiten gedurende een lange periode geen laissez passer hebben afgegeven. De rechtbank heeft opgemerkt dat, hoewel er op 22 maart 2011 een onderhoud heeft plaatsgevonden tussen de minister voor Immigratie en Asiel en de Chinese ambassadeur, er geen concrete afspraken zijn gemaakt over de terugkeer van de vreemdeling. De rechtbank heeft de bewaring opgeheven en een schadevergoeding van € 640,-- toegekend aan de vreemdeling, alsook de proceskosten van € 874,-- aan de griffier van de rechtbank vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 20 april 2011, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. G. Tuenter, en de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. H.R.D. Leene van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. De rechtbank heeft de zaak gegrond verklaard en de opheffing van de bewaring bevolen, met inachtneming van de omstandigheden van de eiser, waaronder zijn levensomstandigheden.