Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over de aftrekbaarheid van een voorziening voor hoofdelijke aansprakelijkheid. De belanghebbende B.V. had in het verleden een hoofdelijke aansprakelijkheid aanvaard voor een krediet dat door haar dochteronderneming, [A BV], was afgesloten bij de bank. De inspecteur had de voorziening van € 220.971, die de belanghebbende had gevormd in haar aangifte vennootschapsbelasting 2012, niet in aftrek toegelaten. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende de hoofdelijke aansprakelijkheid had aanvaard in haar hoedanigheid als aandeelhouder, en dat er geen vergoeding kon worden vastgesteld waartegen een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest dezelfde aansprakelijkheid te aanvaarden. Dit leidde tot de conclusie dat het verlies uit hoofdelijke aansprakelijkheid niet ten laste van de winst kon worden gebracht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.