Op 4 februari 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij de inspecteur van de Belastingdienst navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen heeft opgelegd aan de belanghebbende over de jaren 1998 tot en met 2009. De rechtbank heeft in deze zaak te maken met een verzoek om geheimhouding van stukken die door een tipgever aan de Belastingdienst zijn verstrekt. De inspecteur heeft een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om bepaalde stukken geheim te houden, waaronder memo's, ambtsedige verklaringen en een overeenkomst met de tipgever. De rechtbank heeft de geheimhoudingskamer ingeschakeld om te beoordelen of de stukken op de zaak betrekking hebbende stukken zijn en of er gewichtige redenen zijn voor geheimhouding.
De rechtbank heeft vastgesteld dat een deel van de door de tipgever verstrekte stukken geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn in de zin van artikel 8:42 van de Awb. Het verzoek van de inspecteur om beperkte kennisneming van de stukken is toegewezen, met uitzondering van bepaalde gedeelten van de overeenkomst met de tipgever en ambtsedige verklaringen. De rechtbank heeft de belangen van de inspecteur bij geheimhouding zwaarder laten wegen dan het belang van de belanghebbende bij kennisname van de stukken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de privacy van de tipgever en de effectiviteit van de controlestrategie van de Belastingdienst zwaarwegende redenen zijn om bepaalde informatie geheim te houden.
De uitspraak benadrukt het belang van geheimhouding in belastingzaken, vooral wanneer het gaat om informatie die afkomstig is van tipgevers. De rechtbank heeft de inspecteur in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na de uitspraak de geschoonde stukken over te leggen, met uitzondering van de passages waarvoor het verzoek om beperkte kennisneming is toegewezen.