ECLI:NL:RBZWB:2020:2917

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 19_5423
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing UWV over ZW-uitkering ex-werknemer na mislukte werkhervatting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [Naam B.V.] B.V. en het UWV over de toekenning van een ZW-uitkering aan een ex-werknemer. Het UWV had in een primair besluit van 20 februari 2019 vastgesteld dat de ex-werknemer recht had op een ZW-uitkering, maar dit werd door de eiseres betwist. Eiseres stelde dat de ex-werknemer niet geschikt was voor zijn werk als operator vanwege onregelmatige werktijden en dat de ZW-uitkering pas per 1 oktober 2018 in kon gaan, omdat het dienstverband pas op die datum was beëindigd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ex-werknemer op 20 augustus 2018 uitviel en dat het UWV terecht de ingangsdatum van de ZW-uitkering op 1 oktober 2018 heeft vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de arbeidsmaatstaf de functie van operator was en dat de ex-werknemer op goede gronden als arbeidsongeschikt was aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5423 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2020 in de zaak tussen

[Naam B.V.] B.V., te [plaatsnaam], eiseres

gemachtigde: mr. M.H. Feiken,
en

het UWV, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 20 februari 2019 (primaire besluit) heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat [naam ex-werknemer] (ex-werknemer) recht heeft op een ZW-uitkering.
In het besluit van 13 september 2019 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft aan ex-werknemer gevraagd of hij als partij aan deze procedure wil deelnemen. Daarbij is aan ex-werknemer meegedeeld dat als hij niet reageert, de rechtbank aanneemt dat hij niet wil deelnemen aan de procedure. Ex-werknemer heeft niet gereageerd, zodat hij niet als partij is betrokken in deze procedure. Omdat ex-werknemer wel belanghebbende is in deze procedure zal een kopie van deze uitspraak aan hem worden toegezonden.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2020 via telefonisch horen. Bij het onderzoek waren aanwezig de gemachtigde van eiseres en namens het UWV drs. [vertegenwoordiger].

Overwegingen

1.
Feiten
Ex-werknemer was werkzaam als operator in 2-ploegendienst via uitzendbureau [uitzendbureau]. Op 12 juni 2017 is hij uitgevallen. Op 27 juni 2017 is hij ziek uit dienst gegaan. Aansluitend heeft hij een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen.
In het kader van een eerstejaarsziektewetbeoordeling (EZWb) is door het UWV gesteld dat ex-werknemer niet geschikt is voor zijn eigen werk als operator omdat daar sprake was van onregelmatige werktijden. De arbeidsdeskundige heeft functies geduid die ex-werknemer nog wel kan verrichten. Gelet op de geduide functies werd ex-werknemer minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Zijn ZW-uitkering werd beëindigd per 12 juli 2018.
Ex-werknemer is per 2 juli 2018 gaan werken bij eiseres in de functie van operator in drie ploegendienst. Op 20 augustus 2018 is ex-werknemer uitgevallen. Met ingang van 1 oktober 2018 is de dienstbetrekking met eiseres geëindigd.
Op 1 februari 2019 heeft Acture namens eiseres bij het UWV een verzoek ingediend om een beslissing af te geven over de ZW-uitkering, inhoudende weigering van de uitkering per 20 augustus 2018 ten laste van eiseres (eigenrisicodrager) vanwege een mislukte werkhervatting. Bij dit verzoek is een rapportage van Arbodienst ArdoSZ van 23 januari 2019 gevoegd.
Met het primaire besluit is aan eiseres meegedeeld dat op basis van de door eiseres verstrekte informatie ex-werknemer recht heeft op een ZW-uitkering per 20 augustus 2018. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
In het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard. Verwezen wordt naar een rapportage van de verzekeringsarts b&b van 4 september 2019.
2.
Geschil
In geschil is of het UWV is uitgegaan van de juiste arbeidsmaatstaf bij de beoordeling of ex-werknemer recht heeft op een ZW-uitkering. Tevens is de ingangsdatum van de uitkering in geschil.
3.
Gronden
Eiseres voert aan dat er sprake is van een mislukte werkhervatting. Ex-werknemer was bij de EZWb beperkt voor het werk als operator wegens het werken in onregelmatige diensten. De ziekmelding had beoordeeld moeten worden aan de hand van eerder in het kader van de EZWb geduide functies. Verder heeft eiseres nog gesteld dat het dienstverband pas verbroken is per 1 oktober 2018, zodat de ZW-uitkering pas per 1 oktober 2018 in kan gaan.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 augustus 2019 voert eiseres aanvullend aan dat de maatstafproblematiek in deze uitspraak te eenzijdig is benaderd en dat deze uitspraak niet te rijmen is met de uitspraken van de CRvB van 12 juli 2017 en met de bedoeling van de wetgever.
4.
Ingangsdatum
In het primaire besluit is opgenomen dat ex-werknemer per 20 augustus 2018 recht heeft op ziekengeld. In het bestreden besluit is het primaire besluit aangehaald, waarbij is opgemerkt dat bedoeld is ZW-uitkering toe te kennen per 1 oktober 2018 (einde dienstverband). Ook uit de verdere overwegingen in het bestreden besluit blijkt dat dit zo bedoeld is. Ter zitting heeft het UWV nog bevestigd dat de ingangsdatum van de uitkering 1 oktober 2018 is. De rechtbank zal de vermelding van de datum 20 augustus 2018 als ingangsdatum van de ZW-uitkering daarom aanmerken als een kennelijke misslag.
5.
Arbeidsmaatstaf
5.1
Volgens vaste rechtspraak wordt in beginsel onder ‘zijn arbeid’ verstaan de laatstelijk voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid verrichte arbeid. Een uitzondering werd aangenomen in het geval een betrokkene na een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling hervatte in voor hem ongeschikt werk. In dat geval werd uitgegaan van de functies die bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geschikt zijn geacht als ‘zijn arbeid’.
In de uitspraak van 21 augustus 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2785) heeft de CRvB geoordeeld dat er aanleiding bestaat om niet langer vast te houden aan de rechtspraak dat ongeschiktheid bij indiensttreding met zich brengt dat het laatstelijk voor uitval verrichte – ongeschikte – werk niet als maatstaf arbeid in de zin van de ZW kan gelden. Daartoe overweegt de CRvB dat de overwegingen van de wetgever uitdrukking geven aan een veranderde opvatting, waarbij in het kader van werkaanvaarding de nadruk dient te liggen op iemands mogelijkheden tot werken en waarbij een werknemer er uit een oogpunt van rechtszekerheid bij indiensttreding vanuit mag gaan dat het risico van ongeschiktheid voor de aanvaarde arbeid in het kader van de ZW is verzekerd.
5.2
De beroepsgronden van eiseres komen er op neer dat zij het niet eens is met de uitspraak van de CRvB van 21 augustus 2019. Eiseres benadrukt dat er onvoldoende aandacht is geweest voor de belangen van de werkgever/eigenrisicodrager, zoals het belang om niet de ZW-uitkering te hoeven dragen van een werknemer die in dienst komt voor werk waarvoor hij eerder ongeschikt is bevonden. Ook is volgens eiseres niet in de afweging betrokken dat het toekennen van een ZW-uitkering (mogelijk) leidt tot een hogere premieheffing bij de werkgever (gelet op de Wet Beperking Ziekteverzuim en Arbeidsongeschiktheid Vangnetters).
5.3
De rechtbank overweegt dat de gewijzigde rechtspraak zoals neergelegd in de uitspraak van 21 augustus 2019 nadien nog een paar keer is herhaald, laatstelijk op 26 maart 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:801). Met eiseres stelt de rechtbank vast dat het in de betreffende uitspraken steeds om een werknemer ging die in beroep was gekomen tegen de weigering een ZW-uitkering toe te kennen. Dit betekent echter niet dat er, zoals eiseres stelt, alleen naar het belang van de werknemer is gekeken. De CRvB heeft een bepaalde afweging gemaakt vanuit een veranderde opvatting van de wetgever met oog voor de rechtszekerheid van de werknemer. Dat andere oogpunten daarbij geen doorslaggevende rol hebben gespeeld, maakt niet dat die afweging anders had moeten uitvallen. Het feit dat bepaalde belangen of gevolgen niet expliciet zijn genoemd, maakt dit ook niet anders.
5.4
Eiseres stelt in de aanvullende gronden van 10 april 2020 dat met het verzoek van 1 februari 2019 aan het UWV eigenlijk bedoeld is de eerste arbeidsongeschiktheidsdag te verleggen op grond van de jurisprudentie van de CRvB van 12 juli 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2465, ECLI:NL:CRVB:2017:2466 en ECLI:NL:CRVB:2017:2504).
In het bestreden besluit wordt verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts b&b, waarin is vermeld dat het ziektebeeld van ex-werknemer bij uitval op 20 augustus 2018 en bij de EZWb van mei 2018 weliswaar vergelijkbaar is, maar dat hij zijn werk wel gedurende zeven weken heeft uitgevoerd. Volgens het UWV is de eerste arbeidsongeschiktheidsdag terecht vastgesteld op 20 augustus 2018.
5.5
De rechtbank overweegt dat het laatstelijk voor uitval verrichte werk van operator op grond van het voorgaande als arbeidsmaatstaf heeft te gelden en ex-werknemer uitgevallen is voor deze arbeid op 20 augustus 2018. Een eerdere ziekte(wet)periode kan daar niet aan afdoen. Het UWV heeft dan ook terecht de eerste arbeidsongeschiktheidsdag in dit geval vastgesteld op 20 augustus 2018.
5.6
Bovenstaande betekent dat het UWV op goede gronden als arbeidsmaatstaf de functie van operator heeft genomen, eiser per 20 augustus 2018 arbeidsongeschikt heeft geacht en de ZW-uitkering per 1 oktober 2018 heeft toegekend. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 30 juni 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.