ECLI:NL:RBZWB:2020:4227

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
AWB- 20_7615 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen last onder bestuursdwang tot sluiten woning voor 2 maanden

Op 8 september 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster bezwaar maakte tegen een besluit van de burgemeester van Bergen op Zoom. Dit besluit betrof de sluiting van haar woning voor de duur van twee maanden, naar aanleiding van de vondst van 27,9 kg hennep in de woning op 22 april 2020. Verzoekster, die de woning huurt van woningcorporatie Stadlander, heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening is dat de sluiting niet gerechtvaardigd is. Tijdens de zitting op 25 augustus 2020 was verzoekster aanwezig, samen met haar gemachtigde, terwijl de burgemeester werd vertegenwoordigd door D. Viedeler.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen het wettelijk kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Opiumwet betrokken. Hij heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, gezien de aangetroffen hoeveelheid softdrugs. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij niet verantwoordelijk is voor de drugs in de woning, omdat zij op het moment van de vondst bij een vriendin verbleef. Daarnaast heeft zij psychische problemen en is stabiliteit essentieel voor haar behandeling. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot sluiting van de woning, omdat de belangen van handhaving van de Opiumwet zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van verzoekster.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de burgemeester de sluiting heeft opgelegd in overeenstemming met het Damoclesbeleid en dat de belangenafweging die de burgemeester heeft gemaakt, voldoende is gemotiveerd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7615 OPIUMW VV

uitspraak van 8 september 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [woonplaats verzoekster] , verzoekster,

gemachtigde: mr. B.J.P. Toonen,
en

de burgemeester van de gemeente Bergen op Zoom, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting Stadlander, te Bergen op Zoom.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 juli 2020 (bestreden besluit) van de burgemeester over de sluiting van een woning en bijbehorend erf aan [adres] (hierna: woning). Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is besproken op zitting in Breda op 25 augustus 2020. Verzoekster was daarbij samen met haar gemachtigde aanwezig. Namens de burgemeester was daarbij aanwezig D. Viedeler.

Overwegingen

1. Feiten

Woningcorporatie Stadlander is eigenaar van de woning. Verzoekster huurt de woning.
Uit een bestuurlijke rapportage van de politie van 7 mei 2020 blijkt dat op 22 april 2020 in de woning 27,9 kg hennep is aangetroffen.
De burgemeester heeft bij afzonderlijke brieven van 7 juli 2020 zijn voornemen kenbaar gemaakt aan verzoekster en aan Stichting Stadlander om de woning te sluiten voor de duur van twee maanden. Verzoekster heeft daar op 9 juli 2020 een zienswijze tegen ingediend.
De burgemeester heeft verzoekster bij het bestreden besluit op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet gelast om de woning per 1 augustus 2020 te sluiten en er zorg voor te dragen dat het pand en het bijbehorende erf gesloten blijven voor een periode van twee maanden. Indien verzoekster aan de last geen gehoor geeft, zal de burgemeester de woning en het bijbehorend erf met toepassing van bestuursdwang fysiek laten afsluiten en daarbij alle toegangen laten verzegelen en/of dichtplakken. Dezelfde last onder bestuursdwang is bij afzonderlijk besluit van 21 juli 2020 opgelegd aan Stichting Stadlander.
Verzoekster heeft daar bij brief van 27 juli 2020 bezwaar tegen gemaakt en heeft de rechtbank bij brief van diezelfde datum verzocht om een voorlopige voorziening.
Op 29 juli 2020 heeft de burgemeester schriftelijk aan de rechtbank medegedeeld dat hij de sluitingsdatum van 1 augustus opschort tot één week na de uitspraak van de voorzieningenrechter.

2. Gronden

Verzoekster heeft aangevoerd dat de belangen die zijn gediend bij het sluiten van de woning niet opwegen tegen haar persoonlijke belangen. Verzoekster is niet de overtreder. Zij heeft geen hennep aanwezig gehad en is van deze verdenking onherroepelijk vrijgesproken. Op 22 april 2019 logeerde zij bij een vriendin en had zij de reservesleutel van haar woning aan een man gegeven die zij hielp met solliciteren. Daar heeft verzoekster aan toegevoegd dat zij kampt met psychische problematiek. Stabiliteit is essentieel voor de behandeling van die problematiek (traumabehandeling). Ook heeft verzoekster aangevoerd dat het beoogde doel van de sluiting al is gerealiseerd. Het tijdsbestek tussen de hennepvondst en het ingaan van de maatregel bedraagt meer dan drie maanden. In de tussenliggende periode heeft verzoekster in de woning gewoond, zonder dat er onrechtmatige activiteiten in de woning hebben plaatsgevonden. Daarnaast bemoeilijkt de uitbraak van het corona virus het vinden van alternatieve tijdelijke woonruimte. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter primair verzocht om een opschorting van de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit tot het verstrijken van de beroepstermijn. Subsidiair heeft verzoekster verzocht een zodanige voorlopige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren.
3. Voorlopige voorziening
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.

4. Wettelijk kader

De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5. Beoordeling
Bevoegdheid van de burgemeester
5.1
De burgemeester is op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Als uitgangspunt kan worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 30 gram hennep (het door het openbaar ministerie en de burgemeester gehanteerde criterium voor eigen gebruik) de aangetroffen hoeveelheid softdrugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. [1]
5.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, omdat uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat in de woning 27,9 kg hennep is aangetroffen. Hennep is een middel als bedoeld in lijst II. Gelet daarop mocht de burgemeester er vanuit gaan dat de aangetroffen drugs bestemd was voor drugshandel. Dat verzoekster stelt dat zij niet de persoon was die de drugs aanwezig had, maakt die conclusie niet anders. Voor het opleggen van de last hoeft de burgemeester niet aan te tonen dat de belanghebbende een persoonlijk verwijt valt te maken. [2]
De uitoefening van de bevoegdheid5.3 Artikel 13b van de Opiumwet voorziet niet in een verplichting om een last onder bestuursdwang op te leggen in een situatie, zoals beschreven in het artikel, maar in de mogelijkheid daartoe. Het is een discretionaire bevoegdheid en de burgemeester dient een belangenafweging te maken om te beslissen of hij van de bevoegdheid gebruik maakt en op welke wijze hij van de bevoegdheid gebruik maakt. Ter uitvoering van die bevoegdheid, heeft de burgemeester “Damoclesbeleid De Markiezaten, gemeente Bergen op Zoom 2020” vastgesteld. In overeenstemming met dat beleid heeft de burgemeester de last onder bestuursdwang opgelegd voor de duur van twee maanden. [3]
5.4
In artikel 4:84 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel handelt, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Het bestuursorgaan dient derhalve alle omstandigheden van het geval te betrekken in voornoemde belangenafweging en dient te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Omstandigheden die bij het opstellen van een beleidsregel zijn verdisconteerd, dan wel moeten worden geacht te zijn verdisconteerd, mogen niet buiten beschouwing worden gelaten. [4]
De vraag of deze omstandigheden tezamen bezien tot de conclusie dienen te leiden dat bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb bestaan, is een vraag die in eerste instantie door de burgemeester en niet door de rechtbank dient te worden beantwoord. [5] De burgemeester is in dit verband verplicht om expliciet te motiveren waarom de bijzondere omstandigheden niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. [6]
5.5
Verzoekster beroept zich op de onder 2 genoemde bijzondere persoonlijke omstandigheden. Gelet op die omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, zijn de gevolgen van het bestreden besluit volgens haar onevenredig met het door de burgemeester beoogde doel.
5.6
De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester in redelijkheid heeft mogen besluiten dat de door verzoekster aangevoerde omstandigheden de sluiting niet onevenredig maken. Daarbij stelt de voorzieningenrechter voorop dat in de woning een grote hoeveelheid softdrugs is aangetroffen. In het bestreden besluit geeft de burgemeester inzicht in de belangenafweging die ten grondslag heeft gelegen aan het besluit. Tegenover de belangen van verzoekster staan de belangen die gediend zijn bij handhaving van de van toepassing zijnde rechtsnormen. Het niet handhaven van de overtreding tast de rechtszekerheid aan en zou ertoe leiden dat de met de Opiumwet en de in het Damoclesbeleid beoogde doelen onvoldoende worden beschermd. Bovendien moet worden voorkomen dat herhaling van de overtreding plaatsvindt of ongewenste precedentwerking optreedt. Daarnaast schrijft de burgemeester in het besluit ook dat de sluiting noodzakelijk is om de loop uit het pand te halen. Als een pand in het criminele circuit eenmaal bekend staat als pand waarin drugs aanwezig is, danwel gemakkelijk kan worden verkregen, wordt hernieuwde drugshandel voor langere tijd in of vanuit het pand fysiek onmogelijk gemaakt.
Naar het oordeel van de voorzieningerechter heeft de burgemeester deze belangen in redelijkheid zwaarder mogen laten wegen dan de belangen van verzoekster. De burgemeester heeft terecht betoogd dat niet is gebleken van de afwezigheid van verwijtbaarheid, [7] omdat verzoekster als hoofdbewoner van de woning verantwoordelijk is voor het gebruik van de woning door een bezoeker. Ter zitting heeft de burgemeester toegelicht dat het doel van de sluiting nog niet is gerealiseerd, omdat door middel van de sluiting ook bekend wordt gemaakt aan de buitenwereld dat door de burgemeester opgetreden wordt tegen overtredingen van de Opiumwet. Dat dient de rechtszekerheid en maakt dat de met de Opiumwet beoogde doelen worden beschermd. Daar voegt de voorzieningenrechter aan toe dat uit vaste jurisprudentie blijkt dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, mag aangenomen worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. [8] Daarnaast heeft verzoekster onvoldoende met objectieve en verifieerbare medische gegevens onderbouwd dat de behandeling van haar psychische problemen zullen worden belemmerd door de sluiting van haar woning. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat de behandelingen aan haar woning zijn gebonden. [9] In overleg met de behandelaar, zouden die behandelingen ook buiten de woning moeten kunnen worden voortgezet. Daarnaast is inherent aan een sluiting van een woning dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is in dit geval geen bijzondere omstandigheid. De voorzieningenrechter acht het niet aannemelijk dat verzoekster gedurende de sluiting nergens anders kan verblijven. Verzoekster heeft tijdens de uitbraak van het corona-virus ook verbleven bij een vriendin en de burgemeester heeft betoogd dat verzoekster altijd terecht kan bij de dak- en thuislozenopvang.
6. Conclusie
6.1
De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening afwijzen.
6.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 8 september 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage

Wettelijk kader

1. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 5:1, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Ingevolge artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.

2. Opiumwet

De burgemeester is ingevolge artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Hennep staat vermeld op lijst II.

3. Beleid

De burgemeester heeft invulling gegeven aan de bevoegdheid die hem op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet toekomt, door vaststelling van de “Damoclesbeleid District de Markiezaten, gemeente Bergen op Zoom 2020”. In de beleidsregels is o.a. het onderstaande opgenomen.
In paragraaf 5.2 (Woningen) staat onder ‘Softdrugs’: Indien zich een situatie voordoet zoals bedoeld in artikel 13b lid 1 onder a dan wel artikel 13b lid 1 onder b Opiumwet, treft de burgemeester de volgende maatregelen:
1e overtreding Handelshoeveelheid Sluiting voor 2 maanden.
Voorbereidingshandelingen Sluiting voor 1 maand.

Voetnoten

1.Zie o.a.: AbRS 20 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3907, r.o. 3.1, AbRS 29 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2388, r.o. 5.2.1, AbRS 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2206 r.o. 4.5 en AbRS 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738, r.o. 7.1.
2.AbRS 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:851, r.o. 2.3 en AbRS 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3339, r.o. 9.
3.Paragraaf 5.3 van het beleid.
4.AbRS 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840, r.o. 4.3.
5.AbRS 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840, r.o. 4.6
6.AbRS 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2241, r.o. 4.1 en 4.4.
7.AbRS 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4083, r.o. 4.5.
8.AbRS 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1435.
9.AbRS 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4293, r.o. 4.2.