ECLI:NL:RBZWB:2021:3719

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7500
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht en terugvordering van onverschuldigd betaalde bijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser, die sinds 15 april 2014 bijstand ontving, had zijn bijstandsuitkering met ingang van 1 juni 2019 ingetrokken zien worden door verweerder, die ook de eerder betaalde uitkering terugvorderde. Dit besluit volgde op een melding over mogelijke prostitutie in de woning van eiser en een daaropvolgend onderzoek waaruit bleek dat er hennepplanten in de woning waren aangetroffen. Eiser betwistte de beschuldigingen en stelde dat hij zijn woning niet voor commerciële doeleinden had ter beschikking gesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder voldoende bewijs had verzameld dat eiser op geld waardeerbare activiteiten had verricht door zijn woning ter beschikking te stellen voor prostitutie. De rechtbank oordeelde dat eiser de inlichtingenplicht had geschonden door geen melding te maken van deze activiteiten, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstandsuitkering. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de bijstandsuitkering over de maand oktober 2019 terecht was, evenals de terugvordering van de onverschuldigd betaalde bijstand. Eiser had niet aangetoond dat hij recht had op bijstand en het beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7500 PW

uitspraak van 22 juli 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 6 januari 2020 (primair besluit) heeft verweerder de bijstand van eiser met ingang van 1 juni 2019 ingetrokken en de vanaf 1 juni 2019 tot 1 december 2019 betaalde uitkering teruggevorderd.
In het besluit van 8 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 10 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1. Feiten en omstandigheden
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontvangt met ingang van 15 april 2014 bijstand naar de norm van een alleenstaande. Verweerder heeft op 5 juni 2019 een melding ontvangen over mogelijke prostitutie in de woning van eiser. Op 28 juni 2019 heeft de afdeling Handhaving van verweerder de woning van eiser gecontroleerd. Blijkens het daarvan opgestelde verslag zijn op het balkon aan de achterkant van de woning van buiten af vijf hennepplanten waargenomen. Eiser heeft toestemming gegeven voor het binnentreden van de woning. Eiser heeft de eerste verdieping en de zolder laten zien. Eiser woont op de eerste verdieping en slaapt op zolder. Daar is ook een bed aangetroffen. Eiser heeft aangegeven dat de betreffende hennepplanten van hem zijn, dat hij muzikant is en soms in natura betaald krijgt.
Op basis van deze interne melding heeft verweerder besloten om onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van de toegekende bijstandsuitkering. Uit het onderzoek volgt onder meer dat er op 16 oktober 2019 twee personen op het adres waren ingeschreven, namelijk de heer [naam betrokkenen] en eiser. De heer [naam betrokkenen] is op 8 augustus 2019 uit de woning gezet. Eiser stond in de periode van 11 maart 2010 tot en met 18 december 2017 ingeschreven bij het handelsregister met een eenmanszaak onder de handelsnaam [naam handelsnaam] . De activiteiten betreffen muziekactiviteiten. De website van [naam handelsnaam] is nog steeds actief en geeft aan dat eiser pianoles geeft.
Op 2 en 3 oktober 2019 heeft de politie, telkens in de avond, een melding ontvangen van buurtgenoten van eiser over mogelijke illegale prostitutie in de woning van eiser. De politie heeft op beide avonden gepost in de buurt van de woning. De betreffende bezoekers zijn, na het vertrek uit de woning van eiser, gevolgd en staande gehouden. In beide gevallen hebben de bezoekers desgevraagd – en afzonderlijk van elkaar – erkend een afspraak te hebben gemaakt met een prostituee via de website [naam website] . De afspraak vond telkens plaats in de woning van eiser op respectievelijk de eerste en de tweede verdieping.
Verweerder heeft eiser op 16 oktober 2019 uitgenodigd voor een gesprek op 23 oktober 2019. Eiser is hierbij verzocht om van al zijn bankrekeningen de afschriften over de periode 1 augustus 2019 tot en met 16 oktober 2019 mee te nemen. Tevens is eiser verzocht om controleerbare en verifieerbare bewijsstukken mee te nemen van eventuele stortingen, inkomsten of anderszins ontvangen bedragen.
Eiser is verschenen op het gesprek van 23 oktober 2019. Eiser heeft betwist dat hij zijn woning voor prostitutie beschikbaar heeft gesteld. Dat zou aan de andere huurder zijn toe te rekenen, maar die is in augustus 2019 al vanwege een huurachterstand uit huis gezet. Eiser zou hooguit soms vrienden in zijn logeerkamer laten overnachten. Eiser heeft verder aangegeven dat hij op dat moment geen pianolessen geeft en dat hij een schuld van circa € 21.000 heeft opgebouwd. Eiser heeft ter plekke de opgevraagde bankafschriften aan verweerder ter beschikking gesteld. Verweerder heeft eiser tijdens het gesprek gewezen op diverse contante stortingen. Verweerder heeft hierbij aangegeven te vermoeden dat deze stortingen betrekking hebben op de door eiser ontvangen vergoeding voor het ter beschikking stellen van de woning voor illegale prostitutie. Eiser heeft dit betwist en aangegeven dat het om leningen gaat.
De bevindingen van het rechtmatigheidsonderzoek zijn neergelegd in het rapport ‘uitkeringsfraude’ van 23 oktober 2019.
Verweerder heeft in het primair besluit, op basis van de conclusies uit het frauderapport, de bijstandsuitkering van eiser met ingang van 1 juni 2019 ingetrokken. Door schending van de inlichtingenplicht kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Tevens is de betaalde uitkering vanaf 1 juni 2019 tot en met 30 november 2019 teruggevorderd. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Op 28 april 2020 vond de hoorzitting plaats.
In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder ziet af van een intrekking over de periode van 1 juni 2019 tot en met 31 augustus 2019. De bijstandsuitkering over de maand september 2019 is herzien en de bijstandsuitkering over oktober 2019 is ingetrokken. De terugvordering is beperkt tot de te veel betaalde bijstand over de maanden september en oktober 2019. Vanaf 1 november 2019 is de bijstandsuitkering voortgezet.
2. Omvang geschil
Eiser heeft zijn beroep beperkt tot de intrekking van de bijstandsuitkering over de maand oktober 2019. In geschil is dan ook of verweerder op goede gronden de bijstand van eiser over de maand oktober 2019 heeft ingetrokken en de te veel betaalde bijstand over deze maand heeft teruggevorderd.
3. Beroepsgronden en verweer
Eiser betwist in beroep dat hij ruimten in zijn woning beschikbaar heeft gesteld voor commerciële doeleinden. Verweerder heeft bij het onderzoek enkel eiser betrokken, terwijl er op 3 oktober 2019 nog meer personen in de woning woonden. Eiser was destijds veel van huis, maar hij heeft nooit toestemming gegeven om zijn woning te gebruiken. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat eiser zijn woonruimte beschikbaar heeft gesteld ten behoeve van commerciële activiteiten om daar inkomsten uit te genereren.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft eiser nog aangevoerd dat er geen onderzoek is gedaan naar de dames met wie op 2 en 3 oktober 2019 de afspraken waren gemaakt. Eiser stelt dat het in theorie mogelijk is dat een buurtbewoner overlast ondervindt van de muziek van eiser en dan vervolgens een melding doet over prostitutie in de woning van eiser.
Verweerder handhaaft de bestreden beslissing en voert aan dat de heer [naam betrokkenen] sinds 8 augustus 2019 al niet meer in de woning woonde. Derhalve kon enkel eiser de woning voor de activiteiten ter beschikking stellen. Eiser heeft de activiteiten niet gemeld noch een administratie bijgehouden. Derhalve kon het recht op bijstand in oktober 2019 niet vastgesteld worden.
4. Relevante wetsartikelen
Artikel 17, lid 1, eerste volzin, van de Participatiewet bepaalt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 54, lid 3, van de Participatiewet (voor zover hier relevant) trekt het college een besluit tot toekenning van bijstand in, als het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting uit artikel 17, lid 1, van de Participatiewet, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op basis van artikel 58, lid 1, van de Participatiewet (voor zover hier van belang) vordert het college, van de gemeente die de bijstand heeft verleend, de kosten van bijstand terug als de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting uit artikel 17, lid 1, van de Participatiewet. Het college kan, volgens lid 8 van dit artikel, geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
5. Beoordeling
5.1
Het besluit tot het intrekken van het recht op bijstand is een voor eiser belastend besluit. Daarom rust in beginsel op verweerder de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekken is voldaan. Dit betekent dat verweerder de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. [1]
5.2
Schending inlichtingenplicht
De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksbevindingen een toereikende feitelijke grondslag bieden voor het standpunt van verweerder dat eiser op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht, namelijk het ter beschikking stellen van zijn woning voor op geld waardeerbare activiteiten.
Ten eerste overweegt de rechtbank dat, anders dan eiser heeft aangevoerd, verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser – op 2 en 3 oktober 2019 – de enige bewoner van de woning was. Uit het frauderapport van 23 oktober 2019 blijkt dat de heer [naam betrokkenen] weliswaar op 16 oktober 2019 nog altijd op het adres van eiser stond ingeschreven, maar eiser heeft zelf in het gesprek van 23 oktober 2019 bevestigd dat de heer [naam betrokkenen] begin augustus uit de woning is ontruimd. Dit betekent dat eiser op 2 en 3 oktober 2019 feitelijk de enige bewoner van de woning was. Daarmee was hij ook de enige persoon die de woning ter beschikking had kunnen stellen voor de betreffende activiteiten. De betwisting hiervan door eiser is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt.
Ten tweede stelt de rechtbank vast dat de politie, na meldingen op 2 en 3 oktober 2019 over prostitutie in de woning van eiser, twee mannen uit de woning van eiser heeft zien vertrekken. Beide mannen zijn kort daarna staande gehouden. Zij hebben beiden erkend dat zij kort daarvoor een afspraak met een prostituee hebben gehad in de woning van eiser. De afspraak is in beide gevallen gemaakt via de website [naam website] Volgens het proces-verbaal hebben de activiteiten op de eerste en tweede verdieping van de woning plaatsgevonden, oftewel de door eiser gehuurde ruimtes in de woning.
Gelet op de aard, de omvang, de duur en het terugkerend karakter van de afspraken zijn dit activiteiten die in het maatschappelijk verkeer een economische waarde vertegenwoordigen [2] . Volgens vaste rechtspraak is het verrichten van op geld waardeerbare werkzaamheden een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden zijn verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten zijn genoten [3] . Het gaat dus om werkzaamheden waar normaliter een beloning tegenover staat of die eiser daarvoor redelijkerwijs kan bedingen [4] .
Het had eiser naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de activiteiten voor het recht op bijstand van belang konden zijn. Uit het frauderapport blijkt dat eiser bij verweerder geen melding heeft gemaakt van het beschikbaar stellen van zijn woning voor prostitutiedoeleinden. Eiser heeft dan ook de inlichtingenplicht geschonden. Niet gebleken is dat eiser niet in staat was om aan de inlichtingenplicht te voldoen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder is geslaagd in de op hem rustende bewijslast ter zake het aannemelijk maken van de schending van de inlichtingenplicht.
5.3
Intrekking
Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor het intrekken van het recht op bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre eiser in bijstand behoevende omstandigheden verkeert. Het is dan aan eiser om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad [5] . Eiser is daarin niet geslaagd. Eiser betwist, blijkens de beroepsgronden, niet de op 2 en 3 oktober 2019 verbaliseerde prostitutie-activiteiten. Eiser stelt echter dat hij ofwel niet thuis was en zijn woning niet hiervoor ter beschikking heeft gesteld dan wel dat die activiteiten aan een andere bewoner toegerekend dienen te worden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft eiser nog geopperd dat een buurtbewoner hem wellicht ten onrechte aangegeven heeft. De rechtbank constateert dat eiser deze stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd of aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank zal daar dan ook aan voorbij gaan. Uit het frauderapport van verweerder volgt dat eiser in oktober 2019 nog de enige bewoner was en dus ook in beginsel de enige persoon die de woning ter beschikking had kunnen stellen voor de geconstateerde prostitutiedoeleinden. Indien eiser meent dat dit niet juist is, ligt het op zijn weg om de betwisting aannemelijk te maken. Verder doet eventuele afwezigheid in de woning niet af aan de mogelijkheid om de woning voor de activiteiten ter beschikking te stellen.
Om de exacte omvang van de activiteiten vast te stellen, is een relevante administratie vereist. Verweerder heeft eiser ook in de gelegenheid gesteld om deze te overleggen. Eiser heeft dat niet gedaan. Deze omstandigheden komen voor rekening en risico van eiser.
Aangezien de gestelde omvang van de activiteiten niet, ook niet bij benadering, is vast te stellen, heeft verweerder over de periode van oktober 2019 terecht geconcludeerd dat het recht op bijstand niet is vast te stellen. Verweerder heeft terecht het recht op bijstand van eiser – onder toepassing van artikel 54, lid 3, van de Participatiewet – over de maand oktober 2019 ingetrokken.
5.4
Terugvordering
Nu de rechtbank van oordeel is dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden en dat verweerder terecht het recht op bijstand over de periode in geding heeft ingetrokken, is verweerder ook gehouden om de onverschuldigd betaalde bijstand terug te vorderen. Verweerder kan hier alleen in geval van een dringende reden (gedeeltelijk) van afzien. Eiser heeft geen dringende redenen gesteld en deze zijn de rechtbank overigens ook niet gebleken.
6. Conclusie
Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 22 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak
mee te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Rechtbank Midden-Nederland 9 augustus 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:4138.
2.Rechtbank Oost-Brabant 7 december 2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:6095.
3.Centrale Raad van Beroep 24 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1255.
4.Centrale Raad van Beroep 8 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5646 en Centrale Raad van Beroep 24 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3020.
5.Centrale Raad van Beroep 13 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:781.