In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde over de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2014 en 2015, waarbij de inspecteur de aanslagen had opgelegd op basis van omkering en verzwaring van de bewijslast. De rechtbank achtte het aannemelijk dat de belanghebbende inkomsten uit mensensmokkel had genoten, wat leidde tot een schatting van het belastbare inkomen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, maar matigde de opgelegde boetes vanwege de omkering van de bewijslast. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur voldoende aanknopingspunten had verschaft voor de schatting van het inkomen, en dat de boetes passend waren, maar paste deze aan vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank kende ook een immateriële schadevergoeding toe aan de belanghebbende wegens deze termijnoverschrijding.