In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 maart 2022, werd het beroep van eiser tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen behandeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 31 juli 2020, waarin zijn recht op zorgtoeslag voor het jaar 2019 op nihil was gesteld en een bedrag van € 2.023,- werd teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen bij het bepalen van de draagkracht en het recht op toeslag gebruik moet maken van de inkomens- en vermogensgegevens zoals deze zijn opgenomen in de Basisregistratie Inkomen (BRI). Eiser had op 11 maart 2020 zorgtoeslag aangevraagd, maar de Belastingdienst/Toeslagen stelde dat zijn grondslag sparen en beleggen in 2019 meer bedroeg dan de wettelijke grens, waardoor hij geen recht had op zorgtoeslag. De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht het recht op zorgtoeslag op nihil had vastgesteld en de terugvordering van het bedrag van € 2.023,- gerechtvaardigd was. Het beroep werd gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden in stand gelaten. Eiser kreeg het griffierecht vergoed, maar er werden geen proceskosten toegewezen.