ECLI:NL:RBZWB:2022:1249

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9346
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op zorgtoeslag en terugvordering door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 maart 2022, werd het beroep van eiser tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen behandeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 31 juli 2020, waarin zijn recht op zorgtoeslag voor het jaar 2019 op nihil was gesteld en een bedrag van € 2.023,- werd teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen bij het bepalen van de draagkracht en het recht op toeslag gebruik moet maken van de inkomens- en vermogensgegevens zoals deze zijn opgenomen in de Basisregistratie Inkomen (BRI). Eiser had op 11 maart 2020 zorgtoeslag aangevraagd, maar de Belastingdienst/Toeslagen stelde dat zijn grondslag sparen en beleggen in 2019 meer bedroeg dan de wettelijke grens, waardoor hij geen recht had op zorgtoeslag. De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht het recht op zorgtoeslag op nihil had vastgesteld en de terugvordering van het bedrag van € 2.023,- gerechtvaardigd was. Het beroep werd gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden in stand gelaten. Eiser kreeg het griffierecht vergoed, maar er werden geen proceskosten toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9346 ZORG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 31 juli 2020 (primair besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen eisers recht op zorgtoeslag voor het berekeningsjaar 2019 op nihil gesteld en een bedrag van
€ 2.023,- teruggevorderd.
In het besluit van 22 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 27 januari 2022. Hierbij waren aanwezig eisers echtgenote en namens de Belastingdienst/Toeslagen [naam vertegenwoordiger verweerder 1] en [naam vertegenwoordiger verweerder 2] .

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser heeft op 11 maart 2020 zorgtoeslag aangevraagd per 1 januari 2019.
Bij besluit van 10 april 2020 is aan eiser een voorschot zorgtoeslag voor het jaar 2019 toegekend van € 2.023,-.
Bij het primaire besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen eisers recht op zorgtoeslag voor het jaar 2019 op nihil gesteld en een bedrag van € 2.023,- teruggevorderd.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
2.
Bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen aangegeven dat hij niet zelf het toetsingsinkomen/vermogen vaststelt, maar de inkomens- en vermogensgegevens hanteert zoals deze zijn opgenomen in de Basisregistratie Inkomen (BRI). Op basis van deze gegevens heeft eiser geen recht op zorgtoeslag over 2019. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ter voorlichting aan eiser opgemerkt dat als de (inspecteur van de) Belastingdienst het inkomen/vermogen wijzigt, eisers recht op toeslag automatisch opnieuw wordt berekend. Indien dit gevolgen heeft voor eisers recht op zorgtoeslag, ontvangt hij een herziene definitieve berekening over 2019 van de Belastingdienst/Toeslagen.
3.
Beroepsgronden
Eiser voert aan dat op grond van de Wet op de zorgtoeslag (Wzt) de grondslag sparen en beleggen in 2019 niet meer mag bedragen dan € 84.416,-. De grondslag sparen en beleggen van eiser in 2019 is vastgesteld op € 71.762,-. Eiser meent dan ook recht te hebben op zorgtoeslag over 2019.
4.
Wettelijk kader
Zorgtoeslag is een tegemoetkoming in de premie voor de zorgverzekering, waarbij de hoogte afhankelijk is van de draagkracht. Op grond hiervan voldoet de zorgtoeslag aan de definitie van een inkomensafhankelijke regeling, zodat het regime van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing is.
In artikel 7 van de Awir is bepaald dat bij het bepalen van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling zoals zorgtoeslag, het toetsingsinkomen van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking wordt genomen.
Het toetsingsinkomen is op grond van artikel 8, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Awir, het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven, waarbij het inkomensgeven is bedoeld dat op grond van artikel 21, onderdeel e, van de Awir, door de inspecteur is vastgesteld en is opgenomen in het in artikel 21a van die wet bedoelde basisregistratie inkomen.
In artikel 1, tweede lid, van de Wzt is bepaald dat de hoogte van de zorgtoeslag afhankelijk is van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen.
In artikel 2a, eerste lid, van de Wzt is - voor zover hier van belang en zoals dit artikel op
1 januari 2019 luidde - bepaald dat geen aanspraak op een zorgtoeslag bestaat als de grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, van de belanghebbende in het berekeningsjaar meer bedraagt dan € 84.416,-, dan wel, ingeval de belanghebbende het gehele berekeningsjaar dezelfde partner heeft, de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, van de belanghebbende en zijn partner in het berekeningsjaar meer bedraagt dan € 84.416,-.
5.
Beoordeling
In geschil is of de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag voor 2019 definitief op nihil heeft kunnen vaststellen en terecht een bedrag van € 2.023,- van eiser heeft teruggevorderd.
5.1
Definitieve vaststelling
De rechtbank overweegt dat de Belastingdienst/Toeslagen bij het bepalen van de draagkracht en het recht op toeslag gebruik moet maken van het belastbare inkomen en de grondslag sparen en beleggen zoals opgenomen in de BRI. Het belastbare inkomen en de grondslag sparen en beleggen worden door de belastinginspecteur vastgesteld. De Belastingdienst/Toeslagen is gehouden de inspecteur te volgen. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [1] . Zolang de inspecteur de inkomens- en vermogensgegevens niet wijzigt, moet de Belastingdienst/Toeslagen van de juistheid van die gegevens uitgaan en zijn deze gegevens leidend [2] . De wet biedt de Belastingdienst/Toeslagen ook geen mogelijkheid om hier van af te wijken.
Uit de BRI volgt dat voor eiser en zijn partner in 2019 de grondslag sparen en beleggen € 143.524,- bedroeg. Deze grondslag bedraagt aldus meer dan de maximale grondslag zoals bepaald in artikel 2a, eerste lid van de Wzt. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het recht op zorgtoeslag van eiser voor 2019 dan ook terecht definitief vastgesteld op nihil.
Voor zover eiser zich beroept op de redelijkheid en billijkheid van de wet omdat het heffingsvrije vermogen uit artikel 2a, eerste lid van de Wzt voor een belanghebbende met toeslagpartner even hoog is als voor een alleenstaande belanghebbende, slaagt dit niet. De rechter moet ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen recht spreken volgens de wet en mag de innerlijke waarde of billijkheid van wettelijke bepalingen niet beoordelen. Zoals ter zitting is besproken, dient eiser zich daarvoor tot de politiek te wenden.
5.2
Terugvordering
In artikel 26, eerste lid van de Awir is bepaald dat indien een herziening van een tegemoetkoming of voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, de betrokkene het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd is.
Inmiddels heeft de Afdeling bepaald dat artikel 26 van Awir niet langer zo moet worden uitgelegd dat dwingend voorgeschreven is dat de Belastingdienst/Toeslagen het gehele bedrag dat de belanghebbende is verschuldigd terugvordert. [3] De Belastingdienst/Toeslagen moet bij het besluit tot terugvordering op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen en de Belastingdienst/Toeslagen kan onder bijzondere omstandigheden van terugvordering afzien of het terug te vorderen bedrag matigen. Die belangenweging op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb komt er in de kern op neer dat de nadelige gevolgen van het terugvorderingsbesluit voor eiser niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
Dat er een belangenafweging heeft plaatsgevonden, blijkt niet uit het bestreden besluit. Dit is ter zitting namens de Belastingdienst/Toeslagen erkend. Het bestreden besluit zal daarom wegens een motiveringsgebrek worden vernietigd. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten en overweegt als volgt.
Op de zitting is door de Belastingdienst/Toeslagen alsnog toegelicht dat de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling ertoe hebben geleid dat de Belastingdienst/Toeslagen beleidsregels heeft opgesteld, namelijk in het Verzamelbesluit Toeslagen. [4] Wanneer met toepassing van het Verzamelbesluit Toeslagen de belangen van eiser worden afgewogen, is er volgens de Belastingdienst/Toeslagen, gelet op de financiële situatie van eiser, geen reden om van terugvordering af te zien dan wel het teruggevorderde bedrag te matigen. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen is van bijzondere omstandigheden in het geval van eiser niet gebleken.
De rechtbank ziet geen aanleiding de Belastingdienst/Toeslagen niet te volgen in zijn stelling dat er geen reden is om van terugvordering af te zien dan wel het teruggevorderde bedrag te matigen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft gesteld en dat van dergelijke omstandigheden voorts ook niet is gebleken. Bovendien geldt dat op verzoek van eiser een betalingsregeling op maat kan worden getroffen.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de Belastingdienst/Toeslagen op goede gronden tot terugvordering van de verstrekte voorschotten van € 2.023,- is overgegaan.
6.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit kunnen in stand worden gelaten nu de nihilstelling van de zorgtoeslag voor het jaar 2019 en de terug-vordering door de Belastingdienst/Toeslagen als zodanig juist was.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt de Belastingdienst/Toeslagen op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 10 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2919.
2.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN1948.
3.zie de uitspraak van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536 en tevens de uitspraken van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:838 en van 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2416.
4.Staatscourant nr. 2020-72441.