ECLI:NL:RBZWB:2022:3421

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9499 en 21_1773 en 21_2465
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en intrekking van bijstandsuitkering aan een Belgische onderdaan met verblijf in Nederland

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Belgische eiser en het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren. De eiser heeft beroep ingesteld tegen drie besluiten van Orionis, die betrekking hebben op de toekenning en intrekking van zijn bijstandsuitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zich op 8 april 2020 bij Orionis heeft gemeld voor een bijstandsuitkering, maar dat deze pas per 22 juli 2020 is toegekend. De rechtbank oordeelt dat de eiser ten onrechte pas per 22 juli 2020 een bijstandsuitkering is toegekend, omdat hij op dat moment rechtmatig verblijf had in Nederland. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit I en draagt Orionis op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen dit besluit. De rechtbank verklaart het beroep tegen de bestreden besluiten II en III ongegrond, omdat de intrekking van de bijstandsuitkering per 1 januari 2021 en 23 maart 2021 terecht is gebeurd. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet heeft voldaan aan de verplichtingen om de gevraagde gegevens tijdig aan te leveren, wat leidt tot de intrekking van zijn recht op bijstand. De rechtbank veroordeelt Orionis tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/9499 PW, BRE 21/1773 PW en BRE 21/2465 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2022 in de zaken tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

en

Het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 oktober 2020 (bestreden besluit I) inzake de toekenning van een bijstandsuitkering per 22 juli 2020 en terugvordering van over de periode van 2 juni 2020 tot 22 juli 2020 verstrekte bijstandsuitkering (zaaknummer BRE 20/9499 PW).
Daarnaast heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van 8 april 2021 (bestreden besluit II) inzake de intrekking van zijn recht op een bijstandsuitkering per 1 januari 2021 (zaaknummer BRE 21/1773 PW).
Verder heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van 25 mei 2021 (bestreden besluit III) inzake de intrekking van zijn recht op een bijstandsuitkering per 23 maart 2021 en terugvordering van over de periode van 23 tot en met 31 maart 2021 verstrekte bijstandsuitkering (zaaknummer BRE 21/2465 PW).
De beroepen zijn besproken op de zitting van de rechtbank op 4 februari 2022. Deze zaken zijn gelijktijdig behandeld met de zaken onder nummers BRE 21/1865 PW, BRE 21/3218 PW en BRE 21/3219 PW. Eiser is niet verschenen. Orionis heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger vwr] .
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser heeft de Belgische nationaliteit. Bij besluit van 19 januari 2010 van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is vastgesteld dat eiser een duurzaam verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland had. Bij besluit van 2 januari 2018 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat het duurzaam verblijfsrecht van eiser is geëindigd. Tegen dat besluit heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend.
In oktober 2019 is eiser teruggekomen naar Nederland. Hij heeft later nog enkele weken in België in detentie gezeten en is eind maart 2020 vrijgekomen. Op 8 april 2020 heeft eiser zich bij Orionis gemeld voor een bijstandsuitkering en op 13 mei 2020 heeft hij het aanvraagformulier ingediend.
Bij besluit van 14 mei 2020 (primair besluit I) heeft Orionis die aanvraag afgewezen, omdat eiser geen verblijfsrecht (meer) zou hebben. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en hangende het bezwaar aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek op 10 juli 2020 toegewezen en bepaald dat Orionis aan eiser met ingang van 2 juni 2020 voorschotten op een bijstandsuitkering dient te verstrekken naar de voor hem geldende bijstandsnorm. [1]
Bij brief van 21 juli 2020 heeft Orionis aan de voorzieningenrechter verzocht om de voorlopige voorziening op te heffen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek op 10 augustus 2020 afgewezen. [2]
Op 22 juli 2020 heeft eiser bij de IND (de dienst die namens de staatsecretaris de Vreemdelingenwet uitvoert) een aanvraag tot inschrijving als burger van de Unie ingediend.
Bij bestreden besluit I heeft Orionis het bezwaar van eiser tegen primair besluit I deels gegrond verklaard. Orionis heeft daarbij aan eiser met ingang van 22 juli 2020 een bijstandsuitkering toegekend en de ten onrechte betaalde bijstand over de periode 2 juni tot 22 juli 2020 van eiser teruggevorderd.
Bij beschikking van 16 november 2020 heeft de staatssecretaris, naar aanleiding van eisers verzoek van 22 juli 2020, vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad. Eisers aanvraag tot inschrijving als burger van de Unie wordt dan ook afgewezen. Eiser heeft geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan en mag niet in Nederland zijn. Hij moet Nederland binnen 4 weken verlaten. Eiser heeft tegen dit besluit van de IND bezwaar gemaakt.
Op 19 november 2020 heeft de IND aan Orionis gemeld dat eisers verblijfsrecht is ingetrokken. Bij brief van 21 december 2020 heeft Orionis eiser verzocht om vóór 31 december 2020 de volgende gegevens over te leggen:
 beschikking van de IND met betrekking tot de intrekking van zijn verblijfsrecht;
 correspondentie met betrekking tot eventuele vervolgstappen die eiser heeft gemaakt tegen deze beschikking.
Aan dit verzoek heeft eiser niet voldaan, reden waarom Orionis hem op 5 januari 2021 een hersteltermijn heeft geboden tot 14 januari 2021 en het recht op uitkering heeft opgeschort per 1 januari 2021.
Bij besluit van 2 februari 2021 (primair besluit II) heeft Orionis eisers bijstandsuitkering met ingang van 1 januari 2021 ingetrokken, omdat hij nog steeds de gevraagde gegevens niet heeft overgelegd. Het bezwaar van eiser tegen dit besluit heeft Orionis bij bestreden besluit II ongegrond verklaard. Hangende het beroep heeft eiser aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek heeft de voorzieningenrechter op 18 mei 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser het griffierecht niet heeft betaald. [3]
Op 2 februari 2021 heeft eiser zich opnieuw bij Orionis gemeld voor een bijstandsuitkering. Bij besluit van 19 februari 2021 heeft Orionis eiser met ingang van 2 februari 2021 weer een bijstandsuitkering toegekend.
Op 23 maart 2021 heeft de IND aan Orionis meegedeeld dat eisers bezwaar tegen de vaststelling dat hij niet rechtmatig in Nederland verblijft (aldus tegen de beschikking van 16 november 2020) ongegrond is verklaard. Eiser heeft tegen de beslissing op bezwaar van de staatssecretaris van 23 maart 2021 beroep ingesteld.
Bij brief van 8 april 2021 heeft Orionis eiser verzocht om vóór 15 april 2021 gegevens over te leggen. Bij besluit van 15 april 2021 heeft Orionis eisers bijstandsuitkering met ingang van 23 maart 2021 opgeschort, omdat bepaalde gevraagde gegevens niet zijn overgelegd. Vervolgens heeft eiser de gevraagde gegevens overgelegd.
Bij besluit van 23 april 2021 (primair besluit III) heeft Orionis eisers bijstandsuitkering met ingang van 23 maart 2021 ingetrokken en de over de periode 23 tot en met 31 maart 2021 ten onrechte betaalde uitkering teruggevorderd. Volgens Orionis heeft eiser geen recht meer op bijstand, omdat uit de beschikking van de staatssecretaris van 23 maart 2021 is gebleken dat eiser geen verblijfsrecht heeft in Nederland en dus geen recht op bijstand heeft. Eiser heeft tegen primair besluit III bezwaar gemaakt. Tevens heeft eiser een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek is bij uitspraak van 26 augustus 2021 afgewezen. [4] Bij het bestreden besluit III is dit bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Op 30 juni 2021 heeft de vreemdelingenrechter van de rechtbank Den Haag eisers beroep tegen de beslissing op bezwaar van de staatssecretaris van 23 maart 2021 ongegrond verklaard. [5] Eiser is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).
2.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
3.
Toekenning bijstandsuitkering en terugvordering (bestreden besluit I)
3.1
Beroepsgronden
Eisers beroep richt zich tegen de ingangsdatum van de toegekende uitkering. Hij meent dat vanaf de datum melding recht op uitkering bestaat. Op het moment van de aanvraag had eiser rechtmatig verblijf in Nederland. Orionis stelt volgens eiser ten onrechte dat een eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning dan op 22 juli 2020 mogelijk was. Op het bewuste formulier staat vermeld dat de aanvraag persoonlijk bij het IND-loket in de regio ingediend moet worden. Eiser was van mening dat hij zich als EU-onderdaan niet diende te melden bij de IND en vond steun voor dit standpunt op de website van de IND. Omdat Orionis aangaf dat eiser zich wel diende te melden, heeft eiser direct contact opgenomen met de IND. Er is telefonisch aan eisers voormalige gemachtigde bevestigd dat het IND loket van 17 maart 2020 tot 2 september 2020 gesloten was voor EU-onderdanen. Omdat Orionis sterk aandrong op een eerdere aanvraag, kon eiser op 22 juli 2020 alsnog zijn schriftelijke aanvraag indienen. Het eerste contact van eiser met de IND was op 20 april 2020. Omdat eiser rechtmatig verblijf heeft in Nederland dient van terugvordering afgezien te worden. Voorts dient van terugvordering afgezien te worden omdat eiser niet over andere middelen van bestaan beschikt. Daarnaast is hij dakloos, wat een dringende reden vormt om van terugvordering af te zien.
3.2
Beoordeling
3.2.1
Toekenning bijstandsuitkering
In geding is of Orionis terecht per 22 juli 2020 een bijstandsuitkering aan eiser heeft toegekend en de over de periode van 2 juni 2020 tot 22 juli 2020 verstrekte bijstandsuitkering van eiser heeft teruggevorderd.
Vaststaat dat eiser zich op 8 april 2020 bij Orionis heeft gemeld om een bijstandsuitkering aan te vragen. Eiser stelt dat hij op die datum rechtmatig verblijf in Nederland had en dan ook per die datum een bijstandsuitkering toegekend dient te krijgen.
De rechtbank overweegt dat in artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, gelijkgesteld wordt de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Richtlijn 2004/38/EG (Verblijfsrichtlijn).
Op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000 heeft een vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het EG-Verdrag dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. Een regeling als bedoeld in deze bepaling is onder meer de Verblijfsrichtlijn, die in nationale wet- en regelgeving is geïmplementeerd en nader is uitgewerkt.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), heeft iedere burger van de Unie het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij de Verdragen en bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld. Uit dit artikel vloeit voort dat het verblijfsrecht wordt aangenomen, indien en zolang het onderzoek naar de beperkingen en voorwaarden, zoals onder meer vermeld in de Verblijfsrichtlijn, niet heeft uitgewezen dat daaraan niet wordt voldaan. De Verblijfsrichtlijn is geïmplementeerd in onder meer de artikelen 8.7 tot en met 8.25 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Een burger van de Unie kan de eerste drie maanden na inreis in een andere lidstaat verblijven zonder andere voorwaarden dan de verplichting in het bezit te zijn van een geldig identiteitsbewijs (artikel 8.11 van het Vb). Na drie maanden gelden op grond van artikel 8.12 van het Vb voorwaarden voor het recht om in een andere lidstaat te verblijven. Een burger van de Unie die gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar legaal op het grondgebied van het gastland heeft verbleven, heeft aldaar een duurzaam verblijfsrecht (artikel 8.17 van het Vb).
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 19 maart 2013 [6] overweegt de rechtbank dat onderzocht dient te worden of eiser een verblijfsrecht kan ontlenen aan artikel 21, eerste lid, van het VWEU. Daarbij geldt dat zolang door de staatssecretaris geen onderzoek is gedaan naar de voorwaarden en beperkingen van de Verblijfsrichtlijn en aldus nog geen besluit is genomen over het vervallen van het verblijfsrecht van eiser, van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000 dient te worden uitgegaan. De staatssecretaris heeft pas bij besluit van 16 november 2020 beslist dat eiser geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan in Nederland had op grond van artikel 8.12 van het Vb. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat op 8 april 2020 nog immer van het rechtmatig verblijf van eiser op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000 had moeten worden uitgegaan.
Aan het voorgaande doet niet af dat Orionis door een medewerker van de IND op 14 mei 2020 telefonisch is gemeld dat eisers verblijfsrecht in 2018 is geëindigd en dat eiser zich opnieuw dient te melden bij de IND om weer rechtmatig verblijf te krijgen. Het verblijfsrecht waarvan in 2018 door de staatssecretaris is vastgesteld dat het is geëindigd, betrof immers het duurzaam verblijfsrecht dat bij besluit van 19 januari 2010 werd vastgesteld. Terwijl het thans gaat om een nieuwe inreis en verblijf vanaf oktober 2019, waarbij voor het recht op verblijf wordt getoetst aan de voorwaarden van artikel 8.12 van het Vb. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat er geen wettelijke verplichting voor EU-onderdanen is om zich te moeten melden alvorens zij hun inreis- en verblijfsrechten kunnen uitoefenen. In dit kader is dan ook niet relevant op welk moment eiser zich opnieuw bij de IND heeft gemeld. Zoals hiervoor reeds is overwogen, maakt dat Orionis voorafgaand aan de besluitvorming overleg heeft gehad met de IND, dit niet anders. Nu de staatssecretaris pas bij besluit van 16 november 2020 heeft beslist dat eiser geen rechtmatig verblijf had, dient ervan te worden uitgegaan dat eiser op 8 april 2020 nog rechtmatig verblijf had in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Er was dan ook geen grond voor afwijzing van eisers aanvraag per 8 april 2020. [7]
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat Orionis eiser ten onrechte pas per 22 juli 2020 een bijstandsuitkering heeft toegekend, terwijl eiser zich reeds op 8 april 2020 bij Orionis heeft gemeld.
3.2.2
Terugvordering
Nu de rechtbank onder 3.2.1. tot de conclusie komt dat de ingangsdatum van het recht op uitkering ten onrechte is bepaald op 22 juli 2020, kan de terugvordering van de over de periode van 2 juni 2020 tot 22 juli 2020 verstrekte uitkering evenmin standhouden.
4.
Intrekking per 1 januari 2021 (bestreden besluit II)
4.1
Griffierecht
Eiser heeft vanwege betalingsonmacht verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht. De rechtbank is van oordeel dat eisers verzoek kan worden toegewezen, omdat aannemelijk is dat hij niet beschikt over een inkomen van minimaal 95% van de bijstandsnorm.
4.2
Beroepsgronden
Eiser voert tegen bestreden besluit II, kort samengevat, aan dat zijn verblijfsrecht niet werd aangetast, wat ook wordt bevestigd door het feit dat eisers nieuwe aanvraag voor een bijstandsuitkering is toegekend. Daar komt bij dat eiser als EU-burger, in het bijzonder als onderdaan van een Benelux-staat, ook verblijfsrecht heeft, aangezien hij in een BBZ-traject zit. Orionis heeft de 8 weken schorsing niet uitgeput. Er is geen bewijs dat de brief van 5 januari 2021 door eiser is ontvangen. Volgens eiser kan het verzuim hem niet worden verweten.
4.3
Beoordeling
De rechtbank constateert allereerst dat eiser tegen het besluit van 5 januari 2021 waarbij het recht op uitkering is opgeschort, geen rechtsmiddel heeft aangewend, zodat dit besluit in rechte vaststaat. Dit betekent dat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand per 1 januari 2021 op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet stand kan houden.
Op grond van vaste rechtspraak [8] moet bij de beantwoording van de vraag of het bijstandsverlenend orgaan bevoegd was de uitkering in te trekken, worden beoordeeld of de betrokkene de bij het opschortingsbesluit gevraagde stukken binnen de hersteltermijn heeft ingeleverd. Als dit niet zo is, moet vervolgens worden beoordeeld of dit de betrokkene kan worden verweten. De verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
Niet in geschil is dat eiser de bij het opschortingsbesluit gevraagde bescheiden niet binnen de daartoe gestelde hersteltermijn heeft verstrekt. Evenmin is in geschil dat de gevraagde stukken van belang waren voor de beoordeling van het recht op bijstand. Dat eiser, zoals hij stelt, over een verblijfsrecht zou beschikken, doet niet af aan het feit dat hij daarvan bewijs over dient te leggen, aangezien de beschikkingen van de staatssecretaris omtrent dat verblijf van belang zijn voor het recht op uitkering. Door Orionis is dan ook terecht verzocht om de gevraagde gegevens. De vraag die voorligt, is of het niet tijdig aanleveren van deze gegevens eiser te verwijten valt.
Eiser stelt dat de verwijtbaarheid ontbreekt omdat hij het opschortingsbesluit van 5 januari 2021 niet zou hebben ontvangen. Op basis van de gedingstukken stelt de rechtbank vast dat het opschortingsbesluit aangetekend is verzonden naar eisers briefadres, [adres] te [plaatsnaam] . Vervolgens is eiser door een medewerker van de gemeente Vlissingen op 14 en 19 januari 2021 per e-mail op de hoogte gebracht van het feit dat er op voornoemd adres post voor hem is ontvangen. Eiser had dan ook tijdig van de inhoud van het besluit van 5 januari 2021 op de hoogte kunnen zijn. Dat eiser er echter voor heeft gekozen om zijn post niet direct na ontvangst van voornoemde e-mails op te halen, dient naar het oordeel van de rechtbank voor zijn rekening en risico te blijven. Eiser kan door de rechtbank dan ook niet gevolgd worden in zijn stelling dat het verzuim hem niet verweten kan worden.
Eiser wijst er op dat hij de bewuste gegevens uiteindelijk alsnog heeft verstrekt. Volgens vaste rechtspraak [9] komt er bij de beoordeling van een besluit tot intrekking van bijstand na opschorting van het recht daartoe in beginsel echter geen betekenis toe aan gegevens of stukken die tijdens de bezwaarfase alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het gaat om gegevens of stukken die hij redelijkerwijs niet binnen de gegeven hersteltermijn heeft kunnen verstrekken. Dat is naar het oordeel van de rechtbank hier niet het geval.
Uit het voorgaande volgt dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet is voldaan. Orionis was dan ook bevoegd het recht op bijstand van eiser met ingang van 1 januari 2021 in te trekken. Wat eiser heeft aangevoerd, levert geen grond op voor het oordeel dat Orionis niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken. In tegenstelling tot wat eiser stelt, was Orionis niet gehouden om de volledige maximale opschortingstermijn van acht weken te benutten. [10]
5.
Intrekking per 23 maart 2021 en terugvordering (bestreden besluit III)
5.1
Beroepsgronden
Eiser voert aan dat hij als onderdaan van België nog steeds rechtmatig verblijf heeft in Nederland omdat dit recht niet kan worden ingetrokken wegens een verblijf van langer dan 6 maanden buiten Nederland. Het verblijfsrecht van eiser duurt na 2 januari 2018 op grond van artikel 20 VW volgens eiser voort zodat hij rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van artikel 8 onder b Vw 2000. Eiser stelt ook rechtmatig verblijf te hebben op grond van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie. Verder voert eiser aan dat in het primaire noch het bestreden besluit de wettelijke basis voor de intrekking wordt vermeld.
5.2
Beoordeling
In geschil is of Orionis terecht per 23 maart 2021 tot intrekking van eisers recht op uitkering is overgegaan. Orionis heeft aan deze intrekking ten grondslag gelegd dat de staatssecretaris bij beschikking van die datum heeft vastgesteld dat eiser geen verblijfsrecht heeft in Nederland. In die beschikking van 23 maart 2021 heeft de staatssecretaris overwogen dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8.12 van het Vb, enig andere bepaling en evenmin op grond van het Benelux verdrag.
Uit de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 januari 2022 [11] maakt de rechtbank op dat de Afdeling op 18 augustus 2021 heeft beslist op eisers hoger beroep inzake zijn verblijf als gemeenschapsonderdaan in Nederland. Door de Afdeling is eisers hoger beroep ongegrond verklaard. Dit betekent dat het besluit van 23 maart 2021 van de staatssecretaris dat eiser geen verblijfsrecht heeft in Nederland in rechte vaststaat. Doordat eiser in de te beoordelen periode geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, heeft hij op grond van artikel 11 van de Participatiewet geen recht op bijstand. Orionis heeft dan ook terecht eisers recht op een bijstandsuitkering ingetrokken per 23 maart 2021.
6.
Conclusie
Het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit I zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit I zal worden vernietigd. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het bestreden besluit I niet in stand laten of zelf in de zaak te voorzien, maar zal Orionis opdragen een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen bestreden besluit I te nemen.
Omdat de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit I gegrond verklaart, moet Orionis aan eiser het door hem in die zaak betaalde griffierecht vergoeden.
Voorts veroordeelt de rechtbank Orionis in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1)
Het beroep voor zover gericht tegen de bestreden besluiten II en III zullen ongegrond worden verklaard. In die zaken is er dan ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond;
  • verklaart het beroep tegen de bestreden besluiten II en III ongegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit I;
  • draagt Orionis op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een
  • nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen het bestreden besluit I met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt Orionis op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt Orionis in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 23 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage - wettelijk kader

PARTICIPATIEWET
Artikel 11
1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
2. Met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, wordt gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere hier te lande woonachtige vreemdelingen dan de in het tweede lid bedoelde voor de toepassing van deze wet met een Nederlander gelijk worden gesteld:
a. ter uitvoering van een verdrag dan wel van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, of
b. indien zij, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, rechtmatig in Nederland verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onderdeel g of h, van die wet en zij aan de in die algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden voldoen.
Artikel 54
1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
2. Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Artikel 58
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
2. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand:
a. anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
BESLUIT GELIJKSTELLING VREEMDELINGEN PARTICIPATIEWET, IOAW EN IOAZ
Artikel 1
1. Voor de toepassing van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt met een Nederlander gelijkgesteld de vreemdeling die, na rechtmatig in Nederland verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e, of l, van de Vreemdelingenwet 2000:
a. voor de beëindiging van dit verblijf een aanvraag heeft ingediend om voortgezette toelating, of
b. binnen de termijn, genoemd in artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, of, buiten die termijn, in geval artikel 6.11 van de Algemene wet bestuursrecht toepassing heeft gevonden, bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld tegen intrekking van de toelating in de zin van artikel 8, onder a tot en met e, of l, van de Vreemdelingenwet 2000.
2. De gelijkstelling, bedoeld in het eerste lid, eindigt zodra:
a. onherroepelijk op de aanvraag, het bezwaar of het beroep is beslist, of
b. de uitzetting van de vreemdeling is gelast, tenzij die uitzetting ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 of op grond van een rechterlijke beslissing achterwege dient te blijven.
VREEMDELINGENWET 2000
Artikel 8
De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
b. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20, of een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 45a indien op het aan de vreemdeling verschafte document, bedoeld in artikel 9, geen aantekening als bedoeld in artikel 45c, eerste lid, is geplaatst;
e. als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
VERDRAG BETREFFENDE DE WERKING VAN DE EUROPESE UNIE
Artikel 21
1. Iedere burger van de Unie heeft het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij de Verdragen en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.

Voetnoten

7.Zie de uitspraak van de CRvB van 15 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1419
8.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 30 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3353
9.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 27 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2210
10.Zie de uitspraak van de CRvB van 20 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:864