ECLI:NL:RBZWB:2022:5084

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
AWB- 21_901
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en terugvordering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 augustus 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering en de terugvordering van betaalde bijstand beoordeeld. Eiseres, die vanaf 24 januari 2020 een bijstandsuitkering ontving, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg, dat op 29 oktober 2020 besloot haar bijstandsuitkering in te trekken en de betaalde bijstand terug te vorderen. De rechtbank oordeelt dat het college op goede gronden heeft gehandeld, omdat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door niet op het opgegeven adres te wonen. Eiseres heeft aangevoerd dat de besluitvorming is gebaseerd op vooringenomenheid en onterechte aantijgingen, maar de rechtbank oordeelt dat het college voldoende bewijs heeft geleverd dat eiseres niet op het opgegeven adres woonde. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van de betaalde bijstand in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/901 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (college)

(gemachtigde: [vertegenwoordiger vwr] ).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van de bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet en de terugvordering van de betaalde bijstand.
1.2
Met het bestreden besluit van 14 januari 2021 op het bezwaar van eiseres is het college bij het besluit van 29 oktober 2020 gebleven. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De aanvankelijk geplande zitting van 7 juli 2022 is verdaagd. De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2022 op zitting behandeld. De gemachtigde van het college heeft aan de zitting deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde zijn niet ter zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang geschil
2. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden de bijstandsuitkering vanaf 24 januari 2020 heeft ingetrokken en of op goede gronden de betaalde bijstand van
24 januari 2020 tot en met 30 september 2020 is teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Het beroep is ongegrond
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten die niet betwist zijn en die de rechtbank ook aanvaardt.
Eiseres ontving vanaf 24 januari 2020 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, naar de norm van een alleenstaande. Medio 2020 heeft eiseres een gesprek gehad met haar consulent en onder meer aangegeven dat zij zwanger en gehuwd is. Het college heeft vervolgens besloten om een onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van de aan eiseres toegekende bijstand. Het college heeft in dat kader onder meer bankafschriften, salarisstroken en verbruiksgegevens opgevraagd en de woning van eiseres waargenomen. Eiseres is daarna uitgenodigd voor een gesprek op 9 oktober 2020 en aansluitend heeft een huisbezoek plaatsgevonden.
Bij besluit van 29 oktober 2020 heeft het college besloten het recht op bijstand in te trekken vanaf 24 januari 2020 en de betaalde bijstand terug te vorderen over de periode van 24 januari 2020 tot en met 30 september 2020. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden, omdat zij niet haar hoofdverblijf heeft op het adres waarop zij is ingeschreven en zij niet al haar inkomsten heeft doorgegeven. Na bezwaar heeft het college in het bestreden besluit van 14 januari 2021 de intrekking en de terugvordering van de bijstandsuitkering gehandhaafd.
Standpunt eiseres
6. Eiseres voert aan dat de besluitvorming is gebaseerd op vooringenomenheid door onterechte aantijgingen. Dat er weinig spullen in de woning staan, is terug te voeren op de afgewezen aanvraag bijzondere bijstand voor de inrichtingskosten. Eiseres heeft geen geld voor een inrichting. De metingen van het elektriciteitsverbruik zien op de zomerperiode dus het verbruik is dan ook lager. Eiseres heeft naar aanleiding van het onderzoek een beroep gedaan op een beweerdelijk ambtsmisdrijf door (beambten van) het college en heeft in dat kader aangifte gedaan. Volgens eiseres maakt het college misbruik van recht, waardoor eiseres in haar belangen is geschaad. Er is sprake van strijd met het zorgvuldigheids-, motiverings- en legaliteitsbeginsel. Eiseres voert verder aan dat op 18 februari 2021 ten onrechte een tweede huisbezoek heeft plaatsgevonden en dat eiseres in april 2021 is gebeld door een onbekende medewerker van de gemeente. Zij vordert bekendmaking van de namen van de daarbij betrokken beambten en de foto’s van het huisbezoek.
Standpunt college
7. Het college stelt zich op het standpunt dat uit het onderzoek is gebleken dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden aangezien zij niet woonachtig is op het door haar opgegeven adres. Op goede gronden is een onderzoek ingesteld. Van eind januari 2020 tot
1 augustus 2020 is sprake van een zeer laag elektriciteitsverbruik en er is geen gas verbruikt. Deze metingen zien niet alleen op de zomermaanden, maar ook op de winter en de lente. Het is niet aannemelijk dat er maandenlang geen enkel verbruik is voor bijvoorbeeld lampen, waterkoker of telefoonoplader. Het college betwist de gestelde vooringenomenheid. De aanvraag voor bijzondere bijstand is van 29 juni 2020, terwijl eiseres stelt dat zij er al woont vanaf januari 2020. Deze aanvraag is afgewezen vanwege een niet noodzakelijke verhuizing. Kennelijk stond de woning al die tijd leeg en is er daarom geen verbruik. Uit het onderzoek is niet aannemelijk geworden dat eiseres op het opgegeven adres woonde. Waar zij wel verbleef, is onduidelijk. Het college betwist ook de gestelde schendingen van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Beoordeling rechtbank
8.1
De te beoordelen periode bestrijkt de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken (24 januari 2020) tot en met de datum van het intrekkingsbesluit (29 oktober 2020).
De rechtbank moet beoordelen of de uitkering van eiseres over deze periode terecht is ingetrokken, omdat zij niet woonde op het door haar opgegeven adres en of het college terecht is overgegaan tot terugvordering van het te veel ontvangen bedrag aan bijstand in deze periode.
8.2
De rechtbank overweegt dat iemand zijn woonadres heeft, daar waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijke leven bevindt. Dit moet worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden [1] . Eiseres is verplicht juiste en volledige informatie over haar woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de beoordeling van (de voortzetting van) het recht op bijstand. Indien eiseres niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor intrekking van de bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, eiseres recht op bijstand heeft.
8.3
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor eiseres belastend besluit, waarbij het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandsverlenend orgaan rust. Hieruit volgt dat het college in dit geval aannemelijk dient te maken dat eiseres in de te beoordelen periode niet woonde op het opgegeven adres [2] .
8.4
Voor zover eiseres betwist dat het college niet bevoegd is om een onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van het verleende recht op bijstand overweegt de rechtbank dat het college die bevoegdheid heeft op grond van artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet en dat deze onderzoeksbevoegdheid steeds en spontaan kan worden uitgeoefend [3] . De rechtbank is niet gebleken dat het college daarbij vooringenomen heeft gehandeld. Het onderzoek diende juist om vast te stellen wat de feitelijke woonsituatie van eiseres was. Conclusies daarover zijn door het college pas getrokken nadat de onderzoeksresultaten bekend waren.
8.5
Ook bij de uitvoering van het onderzoek is de rechtbank niet gebleken van onzorgvuldig handelen of het fingeren van het onderzoek of de onderzoeksresultaten, zoals door eiseres gesteld. Gesteld noch gebleken is dat het college bij het onderzoek is getreden buiten wettelijk gegeven bevoegdheden.
Nadat gegevens over gas- en elektraverbruik zijn opgevraagd, heeft bij het college gerede twijfel kunnen ontstaan over de woonsituatie van eiseres. Verwezen wordt naar wat hierover onder 8.8 wordt overwogen. Vervolgens heeft het college kunnen besluiten een waarneming bij de woning te doen. Het college heeft in dit kader gesteld dat er eenmaal een waarneming bij de woning, op 25 september 2020, heeft plaatsgevonden vanaf de openbare ruimte, zoals is opgenomen in de verslaglegging daarvan. Naar aanleiding van de onbewoonde aanblik van de woning in combinatie met de verbruiksgegevens heeft het college eiseres uitgenodigd voor een gesprek op 9 oktober 2020 en aansluitend een huisbezoek gedaan. Eiseres is voorafgaand aan het huisbezoek geïnformeerd over de reden en het doel van het huisbezoek en dat er consequenties zijn verbonden aan het weigeren van het huisbezoek, waarna eiseres daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven (informed consent). Volgens het college is met het huisbezoek weliswaar een inbreuk gemaakt op de privacy van eiseres, maar was deze inbreuk gerechtvaardigd, omdat haar woonsituatie niet op een minder ingrijpende wijze te controleren was. De rechtbank is met het college van oordeel dat de gebruikte onderzoeksmiddelen voldeden aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Eiseres kan niet gevolgd worden in haar stelling dat gehandeld is in strijd met het zorgvuldigheids- en legaliteitsbeginsel of dat sprake is van misbruik van recht. Zij heeft deze stelling ook niet nader onderbouwd.
8.6
Op grond van de onderzoeksbevindingen is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is dat eiseres ten tijde hier van belang niet daadwerkelijk woonachtig was op het door haar opgegeven adres te [plaatsnaam] en dat als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of zij verkeerde in bijstand behoevende omstandigheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet.
8.7
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres vanaf 24 januari 2020 was ingeschreven op het adres aan de [adres] te [plaatsnaam] . Het college stelt echter dat eiseres, in de periode van het geding, feitelijk niet op dit adres woonachtig was. Dat oordeel is onderbouwd door de onderzoeksactiviteiten.
8.8
Het college heeft de verbruiksgegevens van het water, de elektriciteit en het gas opgevraagd. Omdat geen sprake is van een aparte watermeter, zijn deze gegevens niet beschikbaar. De rechtbank leidt uit de terugkoppeling van de energieleverancier af dat eiseres in de periode van 31 januari 2020 tot 1 mei 2020 geen elektriciteit en geen gas heeft verbruikt, in de maand mei 2020 aan elektriciteit 1 Kwh heeft verbruikt en geen gas, in de maand juni 2020 aan elektriciteit 25 Kwh heeft verbruikt en geen gas, en in de maand juli 2020 aan elektriciteit 10 Kwh heeft verbruikt en wederom geen gas. Dat een normaal verbruik voor een eenpersoonshuishouden circa 154 Kwh per maand bedraagt, is niet door eiseres bestreden.
Eiseres heeft tijdens het gesprek bij het college op 9 oktober 2020 aangegeven dat zij vanaf januari 2020 in de woning woont, in de woning slaapt, doucht, de verlichting aandoet en haar telefoon oplaadt. Deze verklaring strookt echter niet met de verbruiksgegevens. Eiseres voert weliswaar aan dat zij overdag vaak weg is en elders mee-eet, en tijdens het onderzoek is gebleken dat zij geen koelkast en wasmachine heeft, maar dat kan niet afdoende het maandenlang nihil verbruik van gas en elektriciteit en het daarna zeer lage verbruik van elektriciteit verklaren. Dat het enkel gaat om metingen in de zomerperiode - en dat daardoor het verbruik volgens eiseres lager uitvalt - is onjuist.
8.9
Uit vaste jurisprudentie volgt dat in geval van een zeer laag gas- en elektriciteitsverbruik (anders dan bij waterverbruik [4] ) geen bewijsvermoeden geldt. Zeer laag gas- en elektriciteitsverbruik is wel een aanwijzing dat een betrokkene niet zijn hoofdverblijf heeft in de woning op dat adres. Die omstandigheid maakt dat echter nog niet aannemelijk. In zo’n geval is aanvullend bewijs nodig om aannemelijk te maken dat een betrokkene zijn hoofdverblijf niet heeft in die woning [5] . De rechtbank dient te beoordelen of in de periode in geding (en daarmee ook over de periode na 1 augustus 2020, over welke periode verbruiksgegevens ontbreken) daarvoor voldoende bewijs voorhanden is in de onderzoeksbevindingen.
Daarbij wordt vooropgesteld dat in dit geval in de periode van januari tot mei 2020 geen sprake was van een zeer laag verbruik van elektriciteit, maar dat er in het geheel geen elektriciteit is verbruikt. Dit betekent bijvoorbeeld dat (anders dan eiseres verklaart) de verlichting niet aan is geweest. Evenzo was er in de periode van januari tot augustus 2020 geen sprake van een zeer laag gasverbruik, maar werd er in het geheel geen gas verbruikt. Dit betekent dat de woning in deze periode niet verwarmd is geweest, het (anders dan in het bestreden besluit staat, wel aanwezige) gasfornuis nooit is gebruikt en er geen warm water is verbruikt (om te douchen of anderszins). Dit maakt de verklaring van eiseres dat zij wel altijd in de woning slaapt en daar ook doucht niet geloofwaardig. Ook overigens is niet aannemelijk dat eiseres het zwaartepunt van haar persoonlijk leven op het uitkeringsadres had. Zo verklaart eiseres tijdens het gesprek op 9 oktober en tijdens het huisbezoek zelf niets in de woning te doen, overdag elders (bij haar vader, een vriendin of een nicht) te zijn en er ook niet te koken en haar buren niet te kennen. Verder hebben beambten van het college bij de waarneming op 25 september 2020 vanaf de buitenzijde waargenomen dat de woning een onbewoond beeld laat zien: de ramen waren grotendeels afgeplakt, de keuken was nagenoeg volledig leeg, de kamer achter de keuken was leeg, aan de achterzijde van de woning op het balkon was niets te zien en er lagen een aantal poststukken in de brievenbus, waaronder een rechten en plichten-boekje van de woningbouwvereniging. Uit navraag van het college bij de woningbouwvereniging op 8 oktober 2020 blijkt dat dit boekje ongeveer al acht weken daarvoor in de brievenbus is gedaan. Bij het huisbezoek op 9 oktober 2020 is voorts geconstateerd dat er wel een bed aanwezig is, maar dat de woonkamer aan de achterzijde geenszins is ingericht en dat geldt ook grotendeels voor de keuken. Er is geen koelkast aanwezig. Het merendeel van de woning is niet gestoffeerd. Met de verklaring van eiseres dat zij geen geld had voor inrichting van de woning, blijft staan dat er in de woning ook nauwelijks kledingstukken en persoonlijke voorwerpen zijn aangetroffen. Voorts ontbraken levensmiddelen en administratie. Het college heeft hierin, in de genoeg lege staat van de woning, in het niet legen van de brievenbus en in de eigen verklaring van eiseres, aanvullend bewijs kunnen zien dat eiseres in de periode in geding niet haar hoofdverblijf in de woning had. Weliswaar dateren de waarneming en het huisbezoek van 25 september en 9 oktober 2020, maar uit de verklaring van eiseres volgt dat de toen aangetroffen situatie in de daaraan voorafgaande periode hetzelfde was.
8.1
De rechtbank is van oordeel dat het college op goede gronden concludeert dat eiseres feitelijk niet woonachtig was op het opgegeven adres. Daarmee staat voor de rechtbank vast dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden en zij heeft als gevolg daarvan ten onrechte bijstand ontvangen. Het college is op goede gronden overgegaan tot intrekking van het recht op bijstand. Het college is op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet gehouden om tot terugvordering over te gaan. Dringende redenen om hiervan te zien, zijn niet gesteld en de rechtbank ook niet gebleken.
8.11
De verwijzing in de beroepsgronden van eiseres naar een tweede huisbezoek van februari 2021 en een telefoongesprek van april 2021, met de vordering om foto’s te overleggen en de namen van de betrokken beambten bekend te maken, valt buiten de te beoordelen periode en de omvang van dit geding en blijft daarom onbesproken.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de intrekking van het recht op bijstand vanaf 24 januari 2020 en de terugvordering van de betaalde bijstand van 24 januari 2020 tot en met 30 september 2020 in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 31 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Participatiewet
Artikel 11, eerste lid:
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste en tweede lid:
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op (…) het recht op bijstand. (…)
2. De belanghebbende verleent het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 40, eerste lid:
Het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. (…)
Artikel 53a, eerste, tweede lid sub b en zesde lid:
1. bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan (…) door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. (…)
2. In aanvulling op het eerste lid kan het college de belanghebbende verzoeken aan te tonen dat:
b. de feitelijke woonsituatie van hemzelf (…) in overeenstemming is met het door hem verstrekte adres van hemzelf, (…).
6. Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geef kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Artikel 54, derde lid,
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, (…) heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. (…)
Artikel 58, eerste en achtste lid:
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid (…).
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep 28 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1443.
2.Centrale Raad van Beroep 22 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:484.
3.Centrale Raad van Beroep 4 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2284.
4.Centrale Raad van Beroep 18 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:326.
5.Centrale Raad van Beroep 19 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1703.