ECLI:NL:RBZWB:2022:7304

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
AWB- 22_919 EN 22_3691
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda inzake jeugdhulp voor een kind met ADHD en autisme

In deze zaak heeft eiseres, de moeder van een kind met ADHD en autisme, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiseres heeft op 11 februari 2022 beroep ingesteld tegen een niet tijdig beslissen op haar aanvraag voor jeugdhulp, geregistreerd onder zaaknummer BRE 22/919. Daarnaast heeft zij op 26 juli 2022 beroep ingesteld tegen een ander niet tijdig beslissen, geregistreerd onder zaaknummer BRE 22/3691. De rechtbank heeft beide beroepen op 21 oktober 2022 behandeld, waarbij alleen eiseres aanwezig was.

De rechtbank oordeelt dat het college op 11 april 2022 alsnog heeft beslist op het bezwaar van eiseres, waardoor het beroep tegen het niet tijdig beslissen op dat bezwaar niet-ontvankelijk is. Eiseres heeft echter nog wel belang bij haar beroep gericht op de dwangsom. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn voor het college rechtsgeldig is verdaagd, waardoor de dwangsom niet kan worden vastgesteld. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de brede hulpvraag van het kind wordt eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres per e-mail heeft aangegeven dat het dossier kan worden gesloten.

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat eiseres dit niet voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank concludeert dat het college niet in gebreke is gebleven en dat de hulpvraag van het kind niet meer aan de orde is, aangezien eiseres heeft aangegeven dat het dossier kan worden afgesloten. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande op 2 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/919 en 22/3691

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda(het college), verweerder.

Inleiding

Eiseres heeft op 11 februari 2022 beroep ingesteld tegen een niet tijdig beslissen door het college. Dat beroep is geregistreerd onder zaaknummer BRE 22/919.
Eiseres heeft ook op 26 juli 2022 beroep ingesteld tegen een niet tijdig beslissen door het college. Dat beroep is geregistreerd onder zaaknummer BRE 22/3691.
De rechtbank heeft de beroepen op 21 oktober 2022 op zitting behandeld. Alleen eiseres was hierbij aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
Zaaknummer BRE 22/919
1.1
Eiseres is de moeder van [naam kind] (geboren op 5 oktober 2010). Er is bij [naam kind] sprake van ADHD en autisme. Op 7 juni 2021 heeft eiseres bij het college een aanvraag ingediend voor een voorziening in het kader van de Jeugdwet. Volgens eiseres zou AMO een geschikte voorziening zijn om [naam kind] te helpen.
Eiseres heeft beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag.
Bij besluit van 22 september 2021 (primair besluit) heeft het college besloten dagbesteding (licht) toe te kennen voor vier uur per week bij AMO voor de periode van 21 september 2021 tot en met 20 maart 2022. In die periode zal een procesregisseur voor de toekomst onderzoeken welke jeugdhulp nodig zal zijn voor [naam kind] .
Bij uitspraak van 10 december 2021 heeft deze rechtbank geoordeeld dat eiseres’ beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag kennelijk gegrond is. [1] Vastgesteld is dat het college een dwangsom verschuldigd is over de periode van 27 augustus 2021 tot en met 22 september 2021 ter hoogte van € 777,-. [2] Het verzoek tot rechtstreeks beroep tegen het besluit van 22 september 2021 is afgewezen en naar het college verwezen om behandeld te worden als bezwaar.
Eiseres heeft het college op 13 januari 2022 in gebreke gesteld, omdat zij nog geen besluit had ontvangen op haar bezwaar van 3 november 2021.
Bij aangetekende brief van 25 januari 2022 heeft het college de beslistermijn met zes weken verdaagd tot 9 maart 2022.
Op 11 februari 2022 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar door het college.
Bij besluit van 11 april 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Zaaknummer BRE 22/3691
1.2
Op 26 april 2022 heeft eiseres per e-mail bij het college aangegeven dat het dossier van [naam kind] bij de gemeente afgesloten kan worden.
Eiseres heeft op 12 mei 2022 een ingebrekestelling naar het college verzonden. Zij verzoekt om vaststelling van een dwangsom.
Bij besluit van 17 mei 2022 heeft het college in reactie op de ingebrekestelling gesteld dat er geen aanvraag of bezwaar inzake jeugdhulp van eiseres is ontvangen. Daarom stelt het college geen dwangsom aan haar verschuldigd te zijn.
Op 26 juli 2022 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het college. Op grond van artikel 4:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiseres mede betrekking op de dwangsombeschikking van 17 mei 2022.
Beroepsgronden
Zaaknummer BRE 22/919
2.1
Eiseres voert aan dat het bestreden besluit van 11 april 2022 niet tijdig is genomen. Aan haar is geen mededeling gedaan van het instellen van een bezwaarcommissie. Uit wat het college heeft medegedeeld, mocht eiseres afleiden dat er geen commissie was ingesteld. De normale beslistermijn van zes weken gold daarom. Eiseres stelt verder dat het college een dwangsom aan haar verschuldigd is over de periode van 28 januari 2022 tot de dag dat zij het bestreden besluit heeft ontvangen, te weten 16 april 2022. Verder stelt eiseres dat het verslag van de hoorzitting van 16 februari 2022 op sommige punten onwaar en verdraaid is. Zij doet een verzoek om schadevergoeding omdat het college [naam kind] volgens haar beschadigd heeft. Het bestreden besluit voorziet volgens eiseres niet in wat hij nodig heeft.
Zaaknummer BRE 22/3691
2.2
Eiseres voert aan dat het college na de toekenning van AMO is gestart met het onderzoek naar welke jeugdhulp [naam kind] nodig heeft. De laatst ontvangen brief hierover dateert van 3 februari 2022. Voor de zekerheid heeft eiseres een beslistermijn van acht weken gerekend vanaf die datum. Het college heeft niet binnen die termijn een besluit genomen. Verder stelt eiseres dat zij met haar e-mail van 26 april 2022 heeft bedoeld dat zij geen medewerking zal verlenen aan mevrouw [naam mevrouw] , procesregisseur bij het college. Eiseres stelt dat zij alsnog een besluit wil op haar aanvraag voor jeugdhulp voor [naam kind] . Daarnaast is het college volgens eiseres een dwangsom aan haar verschuldigd.
Beoordeling door de rechtbank
Zaaknummer BRE 22/919
3.1
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het college op haar bezwaar, maar met het bestreden besluit van 11 april 2022 heeft het college alsnog daarop beslist. Hierdoor heeft eiseres geen belang meer bij het beroep voor zover dit is gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar.
3.2
Eiseres heeft nog wel belang bij haar beroep voor zover dit is gericht op het vaststellen van de dwangsom. [3] De rechtbank stelt vast dat de bezwaartermijn afliep op 3 november 2021. Het college heeft een commissie ingeschakeld voor de behandeling van het bezwaarschrift, zodat er vanaf die datum een beslistermijn gold van twaalf in plaats van zes weken. Die termijn eindigde op 26 januari 2022. Volgens eiseres heeft de heer [naam man] , teamleider procesregisseurs jeugd bij het college, haar echter telefonisch medegedeeld dat er geen commissie was ingeschakeld. Zij wijst in dat kader naar een brief van 30 december 2021. De rechtbank constateert dat in die brief staat dat de zaak in bezwaar zou worden behandeld door een andere jurist. Daaruit valt naar het oordeel van de rechtbank echter niet af te leiden dat er geen commissie zou worden ingeschakeld.
3.3
Het college heeft de beslistermijn op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Awb op 25 januari 2022 en daarmee binnen de beslistermijn rechtsgeldig verdaagd met zes weken. In dit geval eindigde de beslistermijn dan ook op 9 maart 2022. Eiseres heeft verweerder al op 13 januari 2022 in gebreke gesteld. Op dat moment was de beslistermijn nog niet verstreken. Uit artikel 8:55c van de Awb volgt dat er dan geen dwangsom vastgesteld kan worden. Ten tijde van het instellen van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op 11 februari 2022 was de beslistermijn ook nog niet verstreken. Het beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.4
Uit artikel 6:20, derde lid, van Awb volgt dat het beroep mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. De niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen het niet tijdig beslissen staat daaraan niet in de weg. [4] Omdat eiseres desgevraagd heeft aangegeven dat het bestreden besluit niet tegemoet komt aan haar beroep, zal de rechtbank dat besluit toetsen aan de hand van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden.
3.5
Eiseres heeft aangevoerd dat haar verzoek om jeugdhulp voor [naam kind] te beperkt is opgepakt en dat het bestreden besluit niet voorziet in wat [naam kind] nodig heeft. Uit het primaire besluit blijkt echter dat er jeugdhulp door AMO is toegewezen en dat er tegelijkertijd een onderzoek werd gestart naar welke jeugdhulp voor [naam kind] passend zou zijn. De brede hulpvraag is dus niet genegeerd. De rechtbank volgt het college in de stelling dat AMO al kon worden toegewezen op basis van de bij het college bekende informatie. Daar was het op verzoek van eiseres ingestelde psychologisch onderzoek door ECJG niet voor nodig. Volgens eiseres had het college echter niet alleen op het specifieke verzoek om de voorziening bij AMO dienen te beslissen, maar op de brede hulpvraag. Dat is op zich waar, maar dat neemt niet weg dat het verzoek om de voorziening bij AMO ondertussen al mag worden toegekend als dat in de rede ligt. Bovendien liep er dus nog een onderzoek naar de brede hulpvraag. Het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit zal daarom ongegrond worden verklaard. Het door eiseres gestelde omtrent de inhoud van het verslag van de hoorzitting kan daaraan niet afdoen.
3.6
Het verzoek om schadevergoeding is door eiseres niet onderbouwd, zodat het al om die reden dient te worden afgewezen.
Zaaknummer BRE 22/3691
4. Het college heeft geen besluit genomen op de brede hulpvraag van [naam kind] , omdat het onderzoek naar de benodigde hulp vroegtijdig is beëindigd. Eiseres heeft namelijk op 26 april 2022 per e-mail bij het college aangegeven dat het dossier van [naam kind] bij de gemeente afgesloten kan worden. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat zij alleen heeft bedoeld dat de voorziening bij ECJG en de behandeling van het dossier door mevrouw [naam mevrouw] beëindigd konden worden. De rechtbank overweegt dat zij dit echter niet duidelijk heeft gemaakt; in haar e-mail stelt zij zonder enig voorbehoud dat het dossier kan worden gesloten. Bovendien heeft het college bij e-mail van 12 mei 2022 bevestigd dat het dossier gesloten wordt en dat ervan uit wordt gegaan dat er geen hulpvraag meer ligt. Op die e-mail heeft eiseres niet gereageerd. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het college er dan ook van uitgaan dat er geen hulpvraag meer lag waar een beslissing op gewenst was. Ten tijde van de ingebrekestelling op 12 mei 2022 en het instellen van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op 26 juli 2022 liep er dan ook geen aanvraag om jeugdhulp voor [naam kind] meer. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Om die reden komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de dwangsombeschikking van 17 mei 2022.
Ten overvloede
5. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat zij geen nieuw onderzoek naar de hulpvraag en de opgroei- en opvoedingsproblemen van [naam kind] wenst. Een en ander komt volgens haar voldoende duidelijk naar voren in het op haar verzoek door ECJG opgestelde rapport. Dat rapport heeft zij overigens niet gedeeld met het college. Eiseres heeft aangegeven dat [naam kind] op dit moment hulp krijgt van Stichting [naam stichting] , maar zij is van mening dat het college haar zou moeten helpen bij het vinden van eventuele andere passende voorzieningen voor [naam kind] . Het is echter aan haar om het college te vragen om deze hulp.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 22 september 2021 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 11 april 2022 ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de brede hulpvraag van [naam kind] niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 2 december 2022 en openbaar gemaakt door midden van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: wettelijk kader

Artikel 3:2 van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 4:2, tweede lid, van de Awb bepaalt dat de aanvrager de gegevens en bescheiden verschaft die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 2.3 van de Jeugdwet bepaalt dat, indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp treft. Het college waarborgt een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien;
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
Artikel 8.1.2, derde lid, van de Jeugdwet bepaalt, dat de jeugdige en zijn ouders verplicht zijn het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

Voetnoten

2.De verzetrechter heeft op 28 juni 2022 geoordeeld dat de dwangsom onjuist is vastgesteld. Geoordeeld is dat het college over de periode van 26 augustus 2021 tot en met 23 september 2021 een dwangsom van € 857,- aan eiseres verschuldigd is (ECLI:NL:RBZWB:2022:3539).
3.Zie ook ECLI:NL:CRVB:2017:2510, r.o. 4.2.
4.Zie ook ECLI:NL:CRVB:2010:BO4793, r.o. 4.1.