ECLI:NL:RBZWB:2022:7454

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
AWB- 22_1100
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake Wajong-uitkering en herziening van eerdere besluiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 december 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Wajong-uitkering beoordeeld. Eiseres had eerder, in 2014, een Wajong-uitkering aangevraagd, maar deze was geweigerd omdat zij in staat werd geacht om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Eiseres heeft in 2021 een verzoek ingediend om terug te komen op deze beslissing, maar het UWV heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank behandelt de argumenten van eiseres en de relevante wet- en regelgeving, waaronder de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet arbeidsongeschiktheid jonggehandicapten (Wajong). De rechtbank concludeert dat het UWV op goede gronden heeft geweigerd om terug te komen op de eerdere beslissing, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herziening rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1100 Wajong

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres betreffende haar recht op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
Het UWV heeft de aanvraag van eiseres van 12 januari 2021 om terug te komen op de beslissing van 10 september 2014 over haar recht op een Wajong-uitkering met het besluit van 20 mei 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 januari 2022 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en mr. A.P.J. Mijs namens het UWV.

Feiten

1. Eiseres, geboren op [geboortedatum] 1986 (18e verjaardag: [geboortedatum] 2004), heeft eerder in juli 2014 een Wajong-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 10 september 2014 heeft het UWV geweigerd aan eiseres een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat zij met werk meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen. Bij beslissing op bezwaar van 11 juni 2015 heeft het UWV de weigering van de Wajong-uitkering gehandhaafd. Eiseres heeft geen beroep aangetekend tegen de beslissing op bezwaar.
Bij besluiten van 30 april 2015 heeft het UWV de eerder aan eiseres toegekende uitkeringen op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 31 mei 2015 en 3 juni 2015 beëindigd, omdat eiseres meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van eiseres tegen deze besluiten is ongegrond verklaard, en het vervolgens ingediende beroep is ook ongegrond verklaard.
Bij besluit van 16 augustus 2016 heeft het UWV de aanvraag van eiseres om een Indicatie banenafspraak afgewezen, omdat eiseres het minimumloon kan verdienen.
Op 27 oktober 2016 heeft eiseres zich ziekgemeld voor haar werk bij Randstad. Het UWV heeft aan eiseres een ZW-uitkering toegekend en ook twee perioden een zwangerschaps- en bevallingsuitkering (WAZO). Bij besluit van 16 april 2019 heeft het UWV aan eiseres een (loongerelateerde) uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend met ingang van 6 juni 2019 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
Bij het primaire besluit heeft het UWV geweigerd het besluit van 10 september 2014 te herzien, omdat eiseres geen nieuwe of andere informatie heeft vermeld. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 15 november 2021 heeft een hoorzitting in bezwaar plaatsgevonden.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt of het UWV in het bestreden besluit op goede gronden heeft geweigerd terug te komen op het besluit van 10 september 2014. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De beroepsgronden zijn opgenomen in overweging 4 van deze uitspraak.
2.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Medische beoordeling door het UWV
3. Aan de besluitvorming heeft het UWV rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) ten grondslag gelegd.
3.1
Primaire fase
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft het dossier bestudeerd en rapporteert op 12 mei 2021 het volgende. Bij de eerdere beoordeling in augustus 2014 werd overwogen dat eiseres de aandoening Ehler Danlos heeft, die op haar 17e en 18e jaar aanwezig was en waarbij eiseres beperkingen heeft ten aanzien van fysieke belasting. Zij is in staat om fysiek lichte werkzaamheden uit te voeren. In het kader van het herzieningsverzoek heeft eiseres geen nieuwe medische informatie aangeleverd op grond waarvan gesteld kan worden dat er sprake is van nieuwe medische feiten en/of omstandigheden. De beperkingen zijn onveranderd aanwezig. Er is dan ook geen aanleiding tot herziening van de beslissing van 10 september 2014.
3.2
Bezwaarfase
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft het dossier, het verslag van de hoorzitting, het bezwaarschrift en de ingebrachte gegevens bestudeerd. Zij rapporteert op 3 januari 2022 het volgende. Bij de Wajongbeoordeling in 2014 was sprake van Ehler Danlos (hypermobiele type), fibromyalgie, polsklachten rechts met een dystrofie en psychische problematiek. Tijdens het spreekuur in 2014 is eiseres gezien en daarbij is de gewrichtsstatus beoordeeld. Eiseres droeg een polsbrace rechts en gaf aan dat ze regelmatig sub-luxaties van de gewrichten had. Zij stelt nu dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden en brengt stukken in met betrekking tot het beloop van haar functioneren en voorzieningen die zijn aangevraagd. Volgens de verzekeringsarts b&b komt in deze stukken geen nieuwe medische diagnose naar voren of medische feiten die betrekking hebben op de eerdere beoordeling in 2014. Daarom is geen sprake van nieuwe feiten en/of omstandigheden, die aanleiding moeten geven om de eerdere beslissing te herzien. Daarnaast doet eiseres een beroep op een duuraanspraak. Uit de ingebrachte gegevens blijkt echter volgens de verzekeringsarts b&b niet dat de eerdere beoordeling in 2014 feitelijk onjuist is geweest. Zowel de fysieke aandoeningen als de psychische problematiek werden erkend en meegewogen. De verzekeringsarts b&b concludeert dat door de primaire verzekeringsarts terecht is besloten dat er geen sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden ten opzichte van de beoordeling in 2014 en dat de eerdere beoordeling in 2014 niet onjuist is geweest.
Beroepsgronden
4. Eiseres voert in beroep aan dat haar aandoening (Ehler Danlos) een zeldzame erfelijke aandoening is, die pas later is gediagnostiseerd, maar al van jongs af aan voor uitdagingen in haar fysieke en emotionele welzijn zorgde. Ondanks dat niet alle bewijslast van voor 2015 aanwezig is, meent zij wel recht te hebben op toekenning van een Wajong-uitkering. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij de volgende stukken overgelegd: Een samenvatting van het dossier van huisarts [naam huisarts 1] , de eindevaluatie van het plan van aanpak van 10 februari 2017, het dossier van huisarts [naam huisarts 2] over de periode 2010-2014, verslagen van Poortwachtergesprekken in de periode 2014-2015, een medisch dossierverslag WIA op 18 maart 2015 opgesteld door bedrijfsarts [naam bedrijfsarts] , een brief van 24 november 2008 van reumatoloog [naam reumatoloog 1] , en brieven van orthopedisch chirurgen [naam chirurg 1] en [naam chirurg 2] , reumatoloog [naam reumatoloog 2] en chirurg [naam chirurg 3] over de periode 2003-2014.
Beoordeling door de rechtbank
5.
Herhaalde aanvraag
5.1
De rechtbank stelt vast dat de aanvraag van eiseres door het UWV terecht is aangemerkt als een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor de wijze waarop een dergelijke aanvraag moet worden beoordeeld of getoetst, wijst de rechtbank op vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [1] Hieruit volgt dat een aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden bedoeld:
- dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Awb),
- dat een beroep wordt gedaan op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber), of
- dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak).
In dit geval is de aanvraag van eiseres door het UWV aangemerkt als een verzoek terug te komen op een eerder besluit en een verzoek om herziening voor de toekomst (duuraanspraak). De rechtbank zal bij de beoordeling van het beroep hier ook van uitgaan.
5.1.1
Terugkomen voor het verleden
De rechtbank stelt vast dat het UWV in dit geval, met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb de herhaalde aanvraag heeft afgewezen. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB toetst de bestuursrechter, als een bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel door het bestuursorgaan gevoerd beleid, of het bestuursorgaan zich terecht, en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als de bestuursrechter tot het oordeel komt dat het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat de afwijzing van de aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan echter aan de hand van de beroepsgronden niettemin tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [2]
Nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden
Allereerst wordt in het kader van de beoordeling of voor het verleden moet worden teruggekomen op het besluit van 10 september 2014 beoordeeld of er sprake is van nieuwe feiten
of omstandigheden (zogenaamde nova).
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of veranderde omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Het ligt op de weg van de verzoeker om terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit om nieuwe feiten of veranderde omstandigheden te stellen en aan te tonen. [3]
In het besluit van 10 september 2014 hebben de verzekeringsartsen van het UWV de medische beperkingen van eiseres op haar 18e verjaardag en tevens op de datum van ingang van het potentiële recht op arbeidsondersteuning in 2014 beoordeeld. Hieruit volgt dat de periode voor toegenomen arbeidsongeschiktheid, die loopt vanaf de 18e verjaardag van eiseres tot en met vijf jaar daarna (de Amberperiode, op grond van artikel 2.3, tweede lid, van de Wajong), onderdeel uitmaakt van het besluit van 10 september 2014.
Bij de beoordeling van een weigering om terug te komen op het eerder genomen besluit kan met de pas in beroep overgelegde gegevens geen rekening worden gehouden omdat die niet bij het UWV bekend waren ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. [4] Op grond hiervan kunnen de in beroep overgelegde medische stukken geen rol spelen bij de beoordeling om voor het verleden terug te komen op het besluit van 10 september 2014.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, omdat de gevolgen van haar aandoening Ehler Danlos onvoldoende zijn meegenomen in de beoordeling door het UWV. In bezwaar heeft eiseres daartoe medische stukken overgelegd van revalidatiearts [naam revalidatiearts] , ergotherapeut [naam ergotherapeut] , arts [naam arts] en een patiëntenfolder Ehler Danlos Syndromen.
De rechtbank kan de verzekeringsarts b&b volgen in zijn stelling dat de in bezwaar overgelegde gegevens niet aangemerkt kunnen worden als nieuwe feiten. De stukken omschrijven het beloop van het functioneren van eiseres in 2021 en de aanvragen van hulpmiddelen (assistentiehond en vervoer) in 2019 en 2020. De omschreven medische diagnoses en beperkingen die zien op de 18e verjaardag waren al bekend tijdens de eerdere beoordeling in 2014 en zijn betrokken bij de beoordeling. De patiëntenfolder omschrijft de beperkingen die personen met het Ehler Danlos Syndroom kunnen ervaren. Daaruit kan niet worden afgeleid dat bij eiseres sprake is van deze beperkingen. De overgelegde stukken werpen geen nieuw licht op de medische situatie van eiseres op haar 18e verjaardag en in 2014. Er is dan ook geen aanleiding om te oordelen dat het UWV niet mocht weigeren terug te komen van het besluit van 10 september 2014 betreffende de beoordeling op 18-jarige leeftijd en per datum ingang van het potentiële recht op arbeidsondersteuning (eind 2014).
Ook de stelling van eiseres, dat haar medische situatie inmiddels ernstig is verslechterd, wat blijkt uit haar volledige arbeidsongeschiktheid in het kader van de toekenning van een WIA-uitkering in april 2019, kan haar niet baten. Een eventuele verslechtering van de medische situatie van eiseres ná 2009 (meer dan vijf jaar na haar 18e verjaardag) is niet relevant voor dit geding, omdat daaraan geen recht op een Wajong-uitkering kan worden ontleend.
Evident onredelijk bestreden besluit
Vervolgens wordt in het kader van de beoordeling of voor het verleden moet worden teruggekomen op het besluit van 10 september 2014 beoordeeld of er sprake is van een
evident onredelijk bestreden besluit.
Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van evidente onredelijkheid gaat het niet om de vraag of het oorspronkelijke besluit evident onredelijk is, maar of het niet terugkomen van dat besluit evident onredelijk is. [5] Daarbij kunnen de door eiseres in beroep overgelegde stukken wel worden betrokken. Uit deze stukken blijkt naar het oordeel van de rechtbank weliswaar dat eiseres veel klachten ervaart, maar niet dat sprake is van nieuwe diagnoses of beperkingen rond de 18e verjaardag van eiseres waar bij de eerdere beoordeling geen rekening mee was gehouden. In hetgeen door eiseres is aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, inhoudende de weigering om terug te komen van het besluit van 10 september 2014, evident onredelijk is.
5.1.2
Duuraanspraak
Uit het voorgaande volgt dat uit de overgelegde informatie niet blijkt dat aanleiding bestaat om de beperkingen van eiseres op haar 18e verjaardag en binnen vijf jaar daarna anders vast te stellen. Dit oordeel houdt tevens in dat eiseres voor haar verzoek om een Wajong-uitkering voor de toekomst te ontvangen (vanaf het moment van de aanvraag van 12 januari 2021) geen baat heeft bij de rechtspraak over de zogenoemde duuraanspraak. [6] Daartoe is immers vereist dat het oorspronkelijke besluit onjuist was, wat in deze zaak niet het geval is.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank concludeert dat het UWV op goede gronden heeft geweigerd om terug te komen op de beslissing van 10 september 2014. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 8 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage
Algemene wet bestuursrecht(Awb)
Artikel 4:6 van de Awb
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Wet arbeidsongeschiktheid jonggehandicapten(Wajong)
Artikel 2.3 van de Wajong
1. Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk is de ingezetene die:
a. aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest om met arbeid meer dan 75% te verdienen van het maatmaninkomen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen en hij in het jaar, onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop het als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
2. Indien de ingezetene geen jonggehandicapte is en binnen vijf jaar na afloop van de periode van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen als gevolg van een oorzaak die reeds aanwezig was na afloop van de termijn van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, terwijl niet aannemelijk is dat de ingezetene binnen een jaar volledig zal herstellen, dan wordt de ingezetene alsnog jonggehandicapte met ingang van de dag waarop hij niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen.
3. Voor het bepalen van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, is artikel 3:3, tweede en vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de CRvB van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1 en 2, van
2.Zie de uitspraken van de CRvB van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872, en van
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 29 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2431, en van 24 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3354.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2022.
5.Zie CRvB, 14 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1979.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 7 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:765 en van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2.