ECLI:NL:RBZWB:2022:886

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_7582 en 20_7583 en 20_7584
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en terugvordering van teveel betaalde bijstand van een Nigeriaanse eiseres met tijdelijke verblijfsvergunning

Op 22 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin een Nigeriaanse eiseres, die sinds 2016 in Nederland verblijft, in beroep ging tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering en de terugvordering van teveel betaalde bijstand. De rechtbank oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen op goede gronden de bijstandsuitkering van eiseres per 15 augustus 2019 heeft ingetrokken, omdat zij niet meer voldeed aan de voorwaarden van de Participatiewet. Eiseres had een tijdelijke verblijfsvergunning die op 28 maart 2018 was ingetrokken, en haar verzoek om verlenging was afgewezen. De rechtbank stelde vast dat eiseres in de periode van 15 augustus 2019 tot 12 september 2019 ten onrechte bijstand had ontvangen, en dat de terugvordering van deze bijstand terecht was. Daarnaast werd de aanvraag voor bijzondere bijstand voor griffierecht afgewezen, omdat deze kosten na de intrekking van de bijstandsuitkering waren opgekomen. De rechtbank verklaarde de beroepen van eiseres tegen de bestreden besluiten ongegrond en wees de verzoeken om bijstand af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
Locatie Middelburg
zaaknummers: BRE 20/7582, BRE 20/7583 en BRE 20/7584

uitspraak van 22 februari 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 30 oktober 2019 (primair besluit I) heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres vanaf 15 augustus 2019 ingetrokken.
Bij besluit van 4 november 2019 (primair besluit II) heeft het college de teveel betaalde bijstand teruggevorderd.
In het besluit van 20 november 2019 (primair besluit III) heeft het college de door eiseres ingediende aanvragen bijzondere bijstand afgewezen.
In de bestreden besluiten I, II en III van 9 juni 2020 heeft het college de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten I, II en III ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen de bestreden besluit I, II en III beroep ingesteld. Deze beroepen zijn geregistreerd onder respectievelijk zaaknummers BRE 20/7582 PW, BRE 20/7583 PW en BRE 20/7584 PW.
Het college heeft in alle procedures een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn gezamenlijk behandeld ter zitting van 9 februari 2022 in Middelburg. Eiseres is verschenen, bijgestaan door tolk [naam tolk] en haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A.A.M. de Kort.

Overwegingen

Griffierecht

1. De rechtbank stelt vast dat het griffierecht in de procedures BRE 20/7582 PW en BRE 20/7584 PW niet is betaald. Eiseres heeft verzocht om een vrijstelling van het betalen daarvan wegens betalingsonmacht. Zij heeft verklaard geen inkomen te hebben nu haar bijstandsuitkering is beëindigd. Gezien vaste jurisprudentie [1] ten aanzien van personen zonder geldige verblijfsvergunning kan worden volstaan met een eigen verklaring. De rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken. Het verzoek om vrijstelling is toegewezen, zodat eiseres niet in verzuim is met de betaling van het griffierecht. Het beroep is dan ook ontvankelijk.
Feiten en omstandigheden
2. Eiseres heeft de Nigeriaanse nationaliteit en verblijft vanaf 9 februari 2016 in Nederland op grond van een tijdelijke reguliere verblijfsvergunning tot 9 februari 2019. Eiseres ontving vanaf 5 april 2016 tot 15 augustus 2019 een bijstandsuitkering. Eiseres heeft op 6 december 2018 voor zichzelf en op 11 januari 2019 voor haar minderjarige zoon verzocht om verlenging van de verblijfsvergunning.
De Immigratie- en Naturalisatiedienst (verder: IND) heeft de verblijfsvergunning bij besluit van 22 januari 2019 met terugwerkende kracht ingetrokken per 28 maart 2018. Tevens is in dat besluit het verlengingsverzoek voor eiseres en haar zoon afgewezen. Het door eiseres ingediende bezwaarschrift is door de IND bij besluit van 15 augustus 2019 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingediend bij de rechtbank. Het aan de rechtbank gerichte verzoek om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat eiseres niet kan worden uitgezet totdat op haar beroep is beslist, is op 31 oktober 2019 afgewezen.
Eiseres heeft op 10 en 14 oktober 2019 bijzondere bijstand aangevraagd voor de eigen bijdrage van meerdere toevoegingen op grond van de Wet op de rechtsbijstand en griffierecht. Op 29 oktober 2019 heeft eiseres een verblijfsvergunning met doel “humanitair niet tijdelijk” ingediend.
In primair besluit I heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres vanaf
15 augustus 2019 ingetrokken. De teveel betaalde bijstand over de periode van 15 augustus 2019 tot en met 30 september 2019 is in primair besluit II teruggevorderd. De op
10 oktober 2019 en 14 oktober 2019 aangevraagde bijzondere bijstand is in primair besluit III afgewezen.
Eiseres heeft op 4 december 2019 bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten I, II en III. In de bestreden besluiten I, II en III zijn de bezwaren – onder verwijzing naar de adviezen van de commissie voor de bezwaarschriften – ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit I ligt ten grondslag dat eiseres, na 15 augustus 2019, voor de Participatiewet niet meer aan een Nederlander gelijk kan worden gesteld en dat zij derhalve dus buiten de kring van gerechtigden van de Participatiewet valt. Aan bestreden besluit II ligt ten grondslag dat eiseres – door de beëindiging van de gelijkstelling aan een Nederlander voor de Participatiewet – anderszins na 15 augustus 2019 teveel bijstand heeft ontvangen. Het college is bevoegd om de teveel betaalde bijstand terug te vorderen. Aan het bestreden besluit III ligt ten grondslag dat alle aanvragen bijzondere bijstand voor de eigen bijdragen van toevoegingen en griffierechten na 15 augustus 2019 zijn opgekomen. Er kan geen beroep op (bijzondere) bijstand worden gedaan.
Omvang geschil
3. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat de beroepen in de procedures BRE 20/7582 en 20/7583 enkel nog betrekking hebben op de periode van 15 augustus 2019 tot
12 september 2019. Eiseres betwist niet dat er in de periode van 12 september 2019 tot
29 oktober 2019 geen rechtmatig verblijf is.
Voor procedure BRE 20/7584 is het beroep enkel nog gericht tegen de afwijzing van de aanvraag bijzondere bijstand voor het griffierecht. De aangevraagde bijzondere bijstand voor de eigen bijdragen van de toevoegingen is inmiddels toegekend.
In geschil is of het college op goede gronden de bijstandsuitkering vanaf 15 augustus 2019 tot 12 september 2019 heeft ingetrokken, of de vanaf 15 augustus 2019 betaalde bijstand op goede gronden is teruggevorderd en of de aangevraagde bijzondere bijstand voor griffierecht op goede gronden is afgewezen.
Beroepsgronden eiseres
4.1
Eiseres voert in beroep aan dat de intrekking onvoldoende gemotiveerd is en dat niet met alle belangen rekening is gehouden. Eiseres is niet verantwoordelijk voor de later gewijzigde omstandigheden. Zij heeft redelijkerwijs niet kunnen begrijpen dat de uitkering ten onrechte werd verleend. De beëindiging van de verblijfstitel stond nog niet vast. De betaalde bijstand is al uitgegeven en van de bevoegdheid tot terugvordering dient behoedzaam gebruik te worden gemaakt. De bijstand is ten onrechte teruggevorderd en de aangevraagde bijzondere bijstand voor griffierecht is ten onrechte afgewezen.
4.2
Het college stelt zich – onder verwijzing naar de bestreden besluiten – op het standpunt dat de beroepen ongegrond verklaard dienen te worden.
Wettelijk kader
5. De relevante regels zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling
6.1
De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de intrekking van de bijstandsuitkering (bestreden besluit I), daarna de terugvordering (bestreden besluit II) en tot slot de afgewezen bijzondere bijstand (bestreden besluit III).
Bestreden besluit I: intrekking bijstandsuitkering
6.2
De rechtbank moet, gelet op rechtsoverweging 3, de vraag beantwoorden of het college op goede gronden de bijstandsuitkering vanaf 15 augustus 2019 tot
12 september 2019 heeft ingetrokken.
6.3
Het besluit tot het intrekken van het recht op bijstand is een voor eiseres belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekken is voldaan in beginsel op het college. Dit betekent dat het college de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. [2]
De rechtbank leidt uit de rapportage naar aanleiding van de aangevraagde bijstandsuitkering af dat de tijdelijke verblijfsvergunning van eiseres gebaseerd was op artikel 8 sub a van de Vreemdelingenwet 2000 (verder: Vw). Eiseres heeft (zowel voor zichzelf als voor haar zoon) voorafgaand aan het verstrijken van de duur van de verblijfsvergunning om verlenging van de vergunning verzocht, maar de verblijfsvergunning is in het besluit van 22 januari 2019 met terugwerkende kracht tot 28 maart 2018 ingetrokken. Dat is in bezwaar gehandhaafd. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres, gedurende de bezwaarschriftprocedure tegen het besluit van 22 januari 2019 van de IND, rechtmatig verblijf in Nederland had en ook bijstand kon ontvangen.
6.4
Op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw heeft de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift terwijl bij of krachtens die wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist. Op grond van artikel 73, eerste lid, van de Vw, voor zover van belang, wordt de werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning slechts opgeschort totdat op het bezwaar of administratief beroep is beslist. Het beroep bij de rechtbank en eventueel het hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vallen daar buiten. Nu er ook geen rechterlijke beslissing is op grond waarvan uitzetting van eiseres achterwege dient te blijven, biedt artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw geen basis voor gelijkstelling vanaf 15 augustus 2019 van eiseres aan een Nederlander als bedoeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder b, van de Pw in samenhang met artikel 1 van het Besluit gelijkstelling vreemdelingen Participatiewet, Ioaw en Ioaz. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding af te wijken van de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [3] dat de vreemdeling slechts hangende het eerste rechtsmiddel tegen een besluit (in dit geval: bezwaar) rechtmatig verblijf houdt, waarna niet langer sprake is van rechtmatig verblijf. Het voorgaande leidt ertoe dat eiseres vanaf 15 augustus 2019 niet meer voldeed aan de voorwaarden die recht geven op bijstand.
6.5
Het beroep tegen het bestreden besluit I is ongegrond. Aangezien eiseres niet meer viel onder het toepassingsbereik van de Participatiewet heeft het college op goede gronden de bijstand ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid, tweede volzin van de Participatiewet. De rechtbank komt niet meer toe aan de overige door eiseres tegen het bestreden besluit I aangevoerde gronden.
Bestreden besluit II: de terugvordering
7.1
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het college op goede gronden over is gegaan tot terugvordering van de vanaf 15 augustus 2019 teveel betaalde bijstand.
7.2
De rechtbank stelt vast dat het college op grond van de onderzoeksbevindingen heeft vastgesteld dat eiseres – door de intrekking van de bijstandsuitkering – in de periode vanaf 15 augustus 2019 ten onrechte bijstand heeft ontvangen. Nu eiseres geen schending van de inlichtingenverplichting is verweten, heeft de terugvordering van de bijstand terecht plaatsgevonden op grond van artikel 58, tweede lid, sub a, van de Participatiewet. De rechtbank constateert dat het college beleid hanteert voor de toepassing van artikel 58, tweede lid, sub a, van de Participatiewet, namelijk de Beleidsregels terugvordering, verhaal en bestuurlijke boete Participatiewet, Ioaw en Ioaz 2018 (verder: Beleidsregels). Uit artikel 1, eerste lid, van hoofdstuk 1 van de Beleidsregels volgt dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid tot terugvorderingen in de gevallen waarin wetten en regelingen hierin voorzien. De rechtbank is niet gebleken dat bestreden besluit II onevenredige gevolgen heeft ten opzichte van de met de beleidsregel te dienen doelen. Het bestreden besluit is in lijn is met de in acht te nemen regels en het beleid. Dringende redenen zijn niet gesteld noch de rechtbank gebleken.
7.3
Het beroep tegen bestreden besluit II is ongegrond. De terugvordering van de bijstand blijft in stand.
Bestreden besluit III: de afgewezen bijzondere bijstand
8.1
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het college op goede gronden de aangevraagde bijzondere bijstand voor griffierecht heeft afgewezen. Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten, waarop de aanvraag ziet, zijn opgekomen na 15 augustus 2019.
8.2
In rechtsoverweging 6.4 van deze uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres vanaf 15 augustus 2019 niet meer voldeed aan de voorwaarden die recht geven op bijstand. Dit betekent dat eiseres geen recht heeft op bijstand, waaronder begrepen bijzondere bijstand. Als gevolg hiervan valt zij onder artikel 16, tweede lid, van de Participatiewet, zodat aan haar zelfs in geval van een zeer dringende redenen zoals bedoeld in het eerste lid van dat artikel geen bijstand kan worden toegekend [4] .
8.3
Het beroep tegen bestreden besluit III is ongegrond. De afwijzing van de bijzondere bijstand blijft daarmee in stand.
Conclusie
9. De beroepen zullen ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten I, II en III ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 22 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage Wettelijk kader:
Participatiewet
Artikel 11, eerste, tweede en derde lid
1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege. 2. Met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, wordt gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG. 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere hier te lande woonachtige vreemdelingen dan de in het tweede lid bedoelde voor de toepassing van deze wet met een Nederlander gelijk worden gesteld: a. ter uitvoering van een verdrag dan wel van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, of b. indien zij, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, rechtmatig in Nederland verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onderdeel g of h, van die wet en zij aan de in die algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden voldoen.
Artikel 54, derde lid
(…) Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58, tweede lid, sub a en achtste lid
2. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand: a. anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. 8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Besluit gelijkstelling vreemdelingen Participatiewet, IOAW en IOAZ

Artikel 1
1. Voor de toepassing van de Participatiewet, (…) wordt met een Nederlander gelijkgesteld de vreemdeling die, na rechtmatig in Nederland verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e, of l, van de Vreemdelingenwet 2000: a. voor de beëindiging van dit verblijf een aanvraag heeft ingediend om voortgezette toelating, of b. binnen de termijn, genoemd in artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, of, buiten die termijn, in geval artikel 6.11 van de Algemene wet bestuursrecht toepassing heeft gevonden, bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld tegen intrekking van de toelating in de zin van artikel 8, onder a tot en met e, of l, van de Vreemdelingenwet 2000. 2. De gelijkstelling, bedoeld in het eerste lid, eindigt zodra: a. onherroepelijk op de aanvraag, het bezwaar of het beroep is beslist, of b. de uitzetting van de vreemdeling is gelast, tenzij die uitzetting ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 of op grond van een rechterlijke beslissing achterwege dient te blijven.

Vreemdelingenwet 2000

Artikel 8, sub a en h
De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;
h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist.
Artikel 73, eerste lid
De werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning wordt opgeschort totdat de termijn voor het maken van bezwaar of het instellen van administratief beroep is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, totdat op het bezwaar of administratief beroep is beslist.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep 13 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:282 en Hoge Raad 20 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:354.
2.CRvB 9 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017.
3.Centrale Raad van Beroep 2 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2923 en Centrale Raad van Beroep 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4212.
4.Centrale Raad van Beroep 23 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO6449, Centrale Raad van Beroep 22 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU6844 en Centrale Raad van Beroep 19 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1617.