ECLI:NL:RBZWB:2023:168

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_4673
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van stagevergoeding met bijstandsuitkering en de gevolgen voor de eiseres

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 januari 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de verrekening van haar stagevergoeding met haar bijstandsuitkering beoordeeld. Eiseres ontving sinds 5 februari 2017 een bijstandsuitkering van de ISD Brabantse Wal en had in 2019 een PABO-opleiding gestart. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenbergen had op 20 september 2021 het bezwaar van eiseres tegen een eerder besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot deze rechtszaak. De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2022 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het college. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om het college de kans te geven om te overwegen eiseres tegemoet te komen, maar dit leidde niet tot een oplossing.

Eiseres betwistte de verrekening van de stagevergoeding, die volgens haar ten onrechte als inkomen werd aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de stagevergoeding inderdaad als een middel in de zin van de Participatiewet moet worden aangemerkt, maar dat de volledige verrekening met de bijstandsuitkering in april en mei 2021 onevenredig was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat de verrekening over zes maanden moest plaatsvinden, te beginnen in april 2021. Eiseres had door de volledige verrekening ernstige financiële problemen ondervonden, wat haar studie en levensonderhoud in gevaar bracht. De rechtbank oordeelde dat het college in de proceskosten van eiseres moest worden veroordeeld en het betaalde griffierecht moest vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een evenwichtige afweging van belangen bij de verrekening van middelen met bijstandsuitkeringen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4673 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.H. Steenbergen),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenbergen(het college), verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de verrekening van de door haar ontvangen stagevergoeding met haar bijstandsuitkering.
Met het besluit van 20 september 2021 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 10 mei 2021 (het primaire besluit) ongegrond verklaard.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2022 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde en namens het college mr. M. Niessen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het college in de gelegenheid te stellen te beoordelen of ruimte kan worden gevonden om eiseres tegemoet te komen vanwege het volledig verrekenen van de stagevergoeding met haar uitkering in de maanden april en mei 2021.
Bij brief van 31 augustus 2022 heeft het college de rechtbank geïnformeerd dat het collegegeld dat eiseres voor haar laatste schooljaar verschuldigd is, zal worden vergoed. Eiseres heeft desgevraagd in reactie daarop laten weten dat dit er niet toe leidt dat zij haar beroep intrekt, omdat het college haar niet tegemoet is gekomen voor wat betreft het verrekenen van de stagevergoeding.
Nadat geen van de partijen, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, kenbaar heeft gemaakt op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek op 2 december 2022 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1. Eiseres ontving sinds 5 februari 2017 een bijstandsuitkering van de ISD Brabantse Wal (de ISD). In 2019 is zij begonnen aan een PABO-opleiding. Op enig moment heeft eiseres bij de ISD melding gemaakt van de ontvangst van een stagevergoeding voor de stage die zij in het kader van haar opleiding liep bij onderwijsinstelling [naam onderwijsinstelling] . Daarop heeft de ISD informatie bij eiseres en [naam onderwijsinstelling] opgevraagd over deze vergoeding. Omdat er geen gegevens zijn overgelegd, heeft de ISD eiseres bij brief van 7 april 2021 nogmaals om informatie verzocht.
In een brief van 3 mei 2021 heeft de ISD gesteld dat [naam onderwijsinstelling] een verklaring heeft afgelegd over de stagevergoeding en bewijsstukken heeft verstrekt. De informatie is echter onvoldoende om een en ander te kunnen verrekenen. Daarom verzoekt de ISD eiseres om een kopie van de loonstroken van alle betalingen van de stagevergoeding in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 31 maart 2021 over te leggen. De uitkering over de maand april 2021 is door de ISD geblokkeerd. Bij e-mail van 3 mei 2021 heeft eiseres de opgevraagde loonstroken overgelegd.
De ISD heeft vastgesteld dat er over de periode van 24 augustus 2020 tot en met 31 december 2020 een stagevergoeding van € 845,- aan eiseres is betaald. In de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 april 2021 ontving zij maandelijks een bedrag van € 200,-.
In het primaire besluit heeft de ISD gesteld dat deze stagevergoeding in mindering moet worden gebracht op de bijstandsuitkering van eiseres. Op grond van artikel 58, vierde lid, van de Participatiewet wordt de stagevergoeding over de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 maart 2021 verrekend met het recht op uitkering. In de periode van 1 augustus 2020 tot en met 30 september 2020 is mogelijk teveel uitkering betaald, dat wordt mogelijk nog teruggevorderd. [1] Eiseres heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar door het college ongegrond verklaard.
Beroepsgronden
2. Eiseres voert aan dat zij ten onrechte niet is gehoord door twee ambtenaren, zoals artikel 3 van het Aanwijzingsbesluit vereenvoudigde afdoening bezwaarschriften voorschrijft. Met een deugdelijke heroverweging in bezwaar verenigt het zich bovendien niet dat de vertegenwoordiger van het bestuursorgaan en de hoorcommissie een en dezelfde persoon zijn. Er is sprake van vooringenomenheid.
Verder stelt eiseres dat de stagevergoeding ten onrechte wordt aangemerkt als middel in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet, aangezien deze vergoeding diende om de kosten van haar stage en opleiding (gedeeltelijk) te dekken. Subsidiair stelt eiseres dat de stagevergoeding aangemerkt dient te worden als inkomen, omdat sprake was van een verkapt dienstverband: zij verrichtte invalwerkzaamheden voor de klas. Op grond van artikel 31, tweede lid, onder j, n en r van de Participatiewet worden deze inkomsten niet tot de middelen gerekend. De stage en de opleiding dragen bovendien bij aan de arbeidsinschakeling van eiseres. Volgens artikel 10, eerste lid, van de Participatiewet in samenhang gelezen met artikel 8 van de Re-integratieverordening is het college verplicht eiseres te ondersteunen bij de arbeidsinschakeling. Het college laat dit echter na. Zij verstrekt geen vergoeding of premie voor noodzakelijke kosten die zijn gemaakt, terwijl dit wel tot de mogelijkheden behoort. Daarnaast heeft het college ten onrechte geen toepassing gegeven aan de hardheidsclausule als opgenomen in artikel 24 van de Re-integratieverordening en artikel 16.1 van de Beleidsregels Re-integratie.
Beoordelingskader
3. Voor het beoordelingskader wordt verwezen naar de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
BeoordelingHoorzitting
4. Volgens artikel 7:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschiedt het horen, tenzij dit geschiedt door of mede door het bestuursorgaan zelf dan wel de voorzitter of een lid ervan, door een persoon die niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken is geweest. Eiseres is op 24 augustus 2021 gehoord door mr. Niessen. Hij is niet bij het primaire of bestreden besluit betrokken geweest. Het college heeft in het verweerschrift gesteld dat er alleen een adviescommissie wordt geraadpleegd als bij het primaire besluit de Sociale Recherche betrokken is geweest, maar dat is hier niet het geval. Artikel 7:13 van de Awb is dan ook niet van toepassing. Het doel van de hoorzitting is om informatie en wederzijdse standpunten uit te wisselen en uit het verslag van de hoorzitting blijkt dat dit ook is gebeurd. Niet gebleken is dan ook dat er vooringenomen is gehandeld.
Verrekening stagevergoeding
5. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep moet een stagevergoeding worden aangemerkt als een middel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet. [2] Een stagevergoeding is, mede gelet op de hoogte daarvan, niet op een lijn te stellen met reguliere arbeid in dienstbetrekking, daarom stelt het college terecht dat er geen deel van de stagevergoeding kan worden vrijgelaten op grond van artikel 31, tweede lid, onder n of r, van de Participatiewet. De stagevergoeding is ook niet gelijk te stellen met een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder j van de Participatiewet. Eiseres heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt dat de stagevergoeding specifiek is bedoeld als vergoeding voor gemaakte kosten of dekking van aan de stage verbonden reële onkosten. De informatie van de onderwijsinstelling wijst daar ook niet op. Ook een vrijlating op grond van artikel 31, tweede lid onder f of g van de Participatiewet is daarom niet aan de orde. Het college heeft de door eiseres ontvangen stagevergoeding dan ook terecht betrokken bij de vaststelling van het recht op uitkering.
6. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat het college de stagevergoeding volledig heeft verrekend met haar bijstandsuitkering over de maanden april en mei 2021. Daardoor is zij dermate ernstig in de problemen gekomen dat zij haar studie heeft moeten staken en werk heeft moeten zoeken om inkomsten te genereren om te voorzien in het levensonderhoud van haar en haar kind.
7. De rechtbank stelt vast dat uit artikel 58, vierde lid, van de Participatiewet volgt dat het college bevoegd is tot verrekening van in de voorafgaande zes maanden ontvangen middelen met de algemene bijstand. Dit artikel dient zo te worden gelezen dat het college inkomsten kan verrekenen met de algemene bijstand gedurende de zes opvolgende maanden. [3] Daarbij wordt geen rekening gehouden met persoonlijke omstandigheden en de regels over de beslagvrije voet, zoals neergelegd in artikel 475b en verder van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zijn niet van toepassing. [4]
Volledige verrekening met de lopende bijstandsuitkering kan echter grote problemen opleveren als het geld al besteed is in de maanden daarvoor, zoals in het geval van eiseres. Van belang daarbij is dat het verrekenen een discretionaire bevoegdheid betreft. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 2 februari 2022 [5] een kader geformuleerd voor de toetsing van op een discretionaire bevoegdheid berustende besluiten aan het evenredigheidsbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank kan het bestreden besluit deze toets in dit geval niet doorstaan. Het is immers niet noodzakelijk om op deze wijze de door eiseres ontvangen stagevergoeding te verrekenen: er is een minder bezwarende werkwijze mogelijk, te weten verrekening over zes in plaats van twee maanden. Ook is het niet evenwichtig om de stagevergoeding op deze wijze te verrekenen. De belangen van eiseres (en haar kind) zijn daarin onvoldoende meegewogen.
De gevolgen die het bestreden besluit voor eiseres heeft gehad zijn ter zitting besproken en het college heeft vervolgens het aanbod gedaan om het collegegeld dat eiseres voor haar laatste schooljaar verschuldigd is te vergoeden. Dat doet naar het oordeel van de rechtbank echter niet af aan de onevenredige verrekening die in april en mei 2021 heeft plaatsgevonden.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en bepalen dat de verrekening van de stagevergoeding verdeeld dient te worden over zes maanden vanaf april 2021. Gelet op het feit dat het bedrag al volledig verrekend is, komt eiseres daarmee echter niet in een gunstiger positie te verkeren. Dat komt zij wel door het aanbod van het college om het collegegeld voor het laatste schooljaar te vergoeden.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
10. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat het college de door eiseres ontvangen stagevergoeding dient te verrekenen over zes maanden, te beginnen in april 2021;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 10 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: wettelijk kader

Awb
Artikel 7:5
1. Tenzij het horen geschiedt door of mede door het bestuursorgaan zelf dan wel de voorzitter of een lid ervan, geschiedt het horen door:
a. een persoon die niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken is geweest (…).
Artikel 7:13
1. Dit artikel is van toepassing indien ten behoeve van de beslissing op het bezwaar een adviescommissie is ingesteld (…).
Participatiewet
Artikel 10
1. Personen die algemene bijstand ontvangen hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken, indien die persoon zonder die ondersteuning niet in staat zou zijn die taken te verrichten.
Artikel 31
1. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen (…).
2. Niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend:
(…)
f. vergoedingen en tegemoetkomingen, waaronder begrepen de tegemoetkoming ontvangen op grond van artikel 19 van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten, voor, alsmede de vermindering of teruggave van, loonbelasting of inkomstenbelasting en van premies volksverzekeringen op grond van kosten die niet tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten behoren, tenzij voor deze kosten bijstand wordt verleend;
g. vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f en onderdeel g, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij voor deze vergoedingen en verstrekkingen bijstand wordt verleend;
(…)
j. een een- of tweemalige premie van ten hoogste € 2.699,00 per kalenderjaar, voor zover dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling;
(…)
n. inkomsten uit arbeid tot 25 procent van deze inkomsten, met een maximum van € 226,00 per maand, voor zover hij algemene bijstand ontvangt, waarbij voor een persoon die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt geldt dat die inkomsten gedurende ten hoogste zes maanden niet tot de middelen worden gerekend en dat dit naar het oordeel van het college moet bijdragen aan zijn arbeidsinschakeling;
(…)
r. inkomsten uit arbeid van een alleenstaande ouder tot 12,5 procent van deze inkomsten, met een maximum van € 141,12 per maand, gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden, voor zover hij algemene bijstand ontvangt, ingeval:
1°. hij de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot 12 jaar,
2°. de periode van zes maanden, bedoeld in onderdeel n, is verstreken, en
3°. dit volgens het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling;
(…)
Artikel 32
1. Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
(…)
Artikel 58
(…)
2. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand:
a. anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
f
.anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:
1. de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken;
(…)
4. Het college is bevoegd tot verrekening van in de voorafgaande zes maanden ontvangen middelen met de algemene bijstand.
Re-integratieverordening gemeente [plaatsnaam] (de Re-integratieverordening)
Artikel 8
1. Het college kan een werkstage gericht op arbeidsinschakeling aanbieden als:
a. de persoon behoort tot de doelgroep; en
b. de persoon nog niet actief is geweest op de arbeidsmarkt of ruime afstand tot de arbeidsmarkt heeft door langdurige werkloosheid.
2. Het college plaatst de persoon uitsluitend als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.
3. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de wijze waarop de werkstage wordt uitgevoerd en de voorwaarden die hieraan worden verbonden.
Artikel 20
1. Het college kan aan een persoon behorend tot de doelgroep, een vergoeding verstrekken voor noodzakelijke kosten die zijn gemaakt in het kader van de arbeidsinschakeling.
2. Geen aanspraak op de in het vorige lid genoemde vergoeding bestaat, indien een beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening die gezien aard en doel wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.
(…)
Artikel 21
1. Voor zover dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling kan de uitkeringsgerechtigde een premie worden verstrekt van maximaal het bedrag als bedoeld in artikel 31, lid 2, sub j, van de PW.
(…)
Beleidsregels Re-integratie Participatiewet gemeente [plaatsnaam] (de Beleidsregels)
Artikel 13.1
1. Aan personen uit de doelgroep van artikel 7, lid 1, sub a, P-wet, die uitstromen naar algemeen geaccepteerde arbeid voor een periode van tenminste 6 maanden, kan een vergoeding worden gegeven voor de kosten welke direct samenhangen met deze werkaanvaarding.
2. Aannemelijk moet worden gemaakt, dat niet op een andere wijze in de financiering van deze kosten kan worden voorzien.
3. De éénmalige vergoeding bedraagt maximaal € 750,00.
Artikel 14
Voor zover de voorzieningen zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van de verordening niet voldoen aan de specifieke vereisten voor de noodzakelijke ondersteuning van een individueel persoon, kan een vergoeding voor een andere noodzakelijk geachte re-integratievoorziening worden verstrekt.
De voorziening moet noodzakelijk zijn om instroom naar algemeen geaccepteerde arbeid te kunnen realiseren.
De voorziening moet aansluiten op de mogelijkheden van de persoon.
De hoogte van de vergoeding bedraagt maximaal € 1.500,00 en is afhankelijk van de daadwerkelijk noodzakelijk geachte kosten.

Voetnoten

1.In de brief van 31 augustus 2022 heeft het college gesteld dat op 1 oktober 2021 over de periode van 24 augustus 2020 tot en met 30 september 2020 een bedrag van € 245,- van eiseres is teruggevorderd.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA3580.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 9 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2229.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4126.