ECLI:NL:RBZWB:2023:4576
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juli 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats], vastgesteld op € 313.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en stelde dat de waarde maximaal € 301.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft op 7 juni 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van belanghebbende als de heffingsambtenaar en een taxateur aanwezig waren.
De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de vastgestelde waarde een matrix en foto’s van de woning overgelegd, en verwees naar vergelijkingsobjecten die recentelijk zijn verkocht. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld en dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende.
Daarnaast wordt in de uitspraak aandacht besteed aan de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn met afgerond 6 maanden is overschreden en kent een schadevergoeding toe van € 50, verdeeld over de heffingsambtenaar en de Minister van Justitie en Veiligheid. Uiteindelijk wordt het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag gehandhaafd blijven. De rechtbank wijst ook op de proceskostenvergoeding en de vergoeding van het griffierecht.