ECLI:NL:RBZWB:2023:7903

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
AWB- 23_149 en 23_158
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WIA-uitkering en opgelegde boete door UWV

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de herziening en terugvordering van haar WIA-uitkering door het UWV, alsook de opgelegde boete. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het UWV waarin haar WIA-uitkering over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2021 werd herzien en een boete van € 1.332,- werd opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 11 augustus 2023, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft herzien en het te veel uitgekeerde bedrag van € 6.113,94 heeft teruggevorderd. Eiseres had inkomsten uit de verkoop van werpkisten niet gemeld, wat in strijd is met haar inlichtingenplicht. De rechtbank stelt vast dat het UWV voldoende bewijs heeft geleverd dat eiseres haar verplichtingen niet is nagekomen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het UWV voor zover daarin niet op het bezwaar tegen de herziening is beslist en verklaart het bezwaar ongegrond. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en proceskosten aan eiseres.

De rechtbank verklaart het beroep tegen de opgelegde boete ongegrond, omdat het UWV terecht een boete heeft opgelegd voor de schending van de inlichtingenplicht. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen de hoogte van de boete. De rechtbank concludeert dat het UWV de herziening en terugvordering van de WIA-uitkering en de opgelegde boete terecht heeft uitgevoerd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/149 WIA en BRE 23/158 WIA

uitspraak van 3 november 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,

gemachtigde: [gemachtigde],
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening en terugvordering van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en een in dat kader opgelegde boete.
1.1.
In het besluit van 2 mei 2022 (primair besluit 1) heeft het UWV de WIA-uitkering van eiseres herzien over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2021 en het te veel uitgekeerde bedrag van € 6.113,94 bruto teruggevorderd. Met een besluit van eveneens 2 mei 2022 (primair besluit 2) heeft het UWV aan eiseres een boete opgelegd van € 1.332,-. In afzonderlijke besluiten van 11 mei 2022 (primaire besluiten 3) heeft het UWV het te veel uitgekeerde bedrag en de boete ingevorderd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten.
Het UWV heeft met afzonderlijke besluiten van 2 december 2022 beslist op de bezwaren van eiseres. In het bestreden besluit 1 heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen de terugvordering ongegrond verklaard. Met het bestreden besluit 2 heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen de opgelegde boete ongegrond verklaard.
1.2.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
1.3.
Het UWV heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op de zitting van 11 augustus 2023 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en mr. H.J.J. Verhoeven als gemachtigde van het UWV.
1.5.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan bestreden besluit 1 heeft het UWV ten grondslag gelegd dat de WIA-uitkering van eiseres dient te worden herzien over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2021 in verband met verkregen inkomsten, waardoor eiseres een bruto bedrag van € 6.113,94 te veel aan WIA-uitkering heeft ontvangen. Aan bestreden besluit 2 heeft het UWV ten grondslag gelegd dat terecht een boete van € 1.322,- is opgelegd. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft herzien en teruggevorderd over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2021 tot een bedrag van € 6.113,94. Daarnaast heeft het UWV terecht de boete vastgesteld op een bedrag van € 1.322,-. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
4.1.
Eiseres is laatstelijk werkzaam geweest als leidinggevende inkomend goed bij Newco. Terwijl eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving heeft zij zich ziek gemeld. Op 14 december 2011 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. In het besluit van 31 januari 2012 heeft het UWV met ingang van 19 maart 2012 aan eiseres een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100 %. Vervolgens heeft het UWV met het besluit van 20 maart 2013 de loongerelateerde WGA-uitkering omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering vanaf 30 juni 2013.
4.2.
Het UWV heeft op 21 april 2021 een melding ontvangen dat eiseres werpkisten zou maken en deze werpkisten ook te koop zou aanbieden. Naar aanleiding van deze meldingen heeft het UWV op 29 juli 2021 een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek is eiseres uitgenodigd voor een gesprek op 17 februari 2022.
4.3.
Met de brief van 6 april 2022 heeft het UWV aan eiseres het voornemen geuit om het teveel betaalde bedrag terug te vorderen en een boete ter hoogte van € 3.056,97 op te leggen, omdat eiseres te veel uitkering zou hebben ontvangen als gevolg van het niet doorgeven dat zij inkomsten verkreeg door het verkopen van werpkisten over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2021.
Eiseres is in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. Van deze gelegenheid heeft eiseres gebruik gemaakt.
4.4.
In primair besluit 1 heeft het UWV de WIA-uitkering van eiseres herzien over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2021 en het te veel uitgekeerde bedrag van € 6.113,94 teruggevorderd.
Met primair besluit 2 heeft het UWV een boete opgelegd, omdat eiseres niet heeft voldaan aan de informatieplicht. De boete is, gelet op de financiële draagkracht van eiseres, gematigd tot een bedrag van € 1.332,-.
4.5.
In afzonderlijke primaire besluiten 3 heeft het UWV het te veel uitgekeerde bedrag en de boete ingevorderd.
4.6.
Eiseres heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. Op 11 november 2022 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden.
4.7.
In de bestreden besluiten zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en de primaire besluiten in stand gelaten.
Heeft het UWV beslist op het bezwaar tegen de herziening van de WIA-uitkering?
5. De rechtbank stelt vast dat het UWV in primair besluit 1 heeft besloten zowel de uitkering te herzien, als het te veel uitbetaalde bedrag van € 6.113,94 terug te vorderen. Tegen dat besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. In bestreden besluit 1 heeft het UWV niet beslist op het bezwaar van eiseres tegen de herziening van de WIA-uitkering. Ter zitting en in het verweerschrift heeft de gemachtigde van het UWV gesteld dat in bestreden besluit 1 ook de beslissing op het bezwaar tegen de herziening moet worden gelezen. Gelet op de inhoud van dit besluit heeft het UWV, naar het oordeel van de rechtbank, echter niet beslist op het bezwaar tegen de herziening van de WIA-uitkering.
Nu er niet op het bezwaar tegen de herziening is beslist door het UWV zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien en alsnog beslissen op het bezwaar tegen de herziening van de WIA-uitkering.
Heeft het UWV terecht de WIA-uitkering herzien?
6.1.
Eiseres stelt dat zij de werkzaamheden al vanaf 2010 hobbymatig verricht en dat zij deze werkzaamheden bij het vaststellen van de uitkering al heeft doorgegeven aan het UWV. Het UWV heeft op geen enkele manier gemotiveerd dat er sprake zou zijn van bedrijfsmatige activiteiten. Er is geen relatie tussen de hoeveelheid adverteerders en de daadwerkelijk ontvangen bedragen.
Daarnaast heeft het UWV aan de herziening geen berekening ten grondslag gelegd, waaruit zou blijken dat de bedrijfsmatige activiteiten in strijd zijn met het feit dat eiseres een arbeidsongeschiktheid heeft van 80-100%. Het bedrag dat eiseres met de verkoop van de werpkisten heeft verdiend is minder dan 20% van de vrijstelling die eiseres zou moeten genieten bij het vaststellen van haar uitkering.
Ook dient het UWV uit te gaan van de gecorrigeerde berekening van inkomsten over 2019 tot en met 2021 die de gemachtigde van eiseres op 11 november 2022 heeft overgelegd. Bepaalde bedragen op de bankafschriften van eiseres komen toe aan de zus van eiseres, terwijl de gemaakte onkosten, in tegenstelling tot de eerdere berekening van eiseres, moeten worden aangepast van 15% naar 30%.
6.2.
Het UWV stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken dat eiseres ten tijde van de WIA-beoordeling in 2012 aan een medeweker van het UWV heeft doorgegeven dat zij hobbymatig werpkisten maakte. Het hobbymatig maken van werpkisten is kennelijk langzaam uitgegroeid tot een meer professionele aanpak. Of de werkzaamheden wel of niet hobbymatig zijn, is overigens niet zo zeer van belang. Van belang is dat eiseres met het vervaardigen en verkopen van werpkisten een inkomen beoogt te genereren. Dit blijkt uit de hoeveelheid verkochte werpkisten, de hoeveelheid geplaatste advertenties en het feit dat op bestelling ook producten op maat worden aangeboden. Het gaat om inkomsten uit arbeid die gemeld hadden moeten worden.
Daarnaast stelt het UWV dat de gecorrigeerde inkomstenopgave van eiseres niet kan worden gevolgd. Aan een eerst gedane verklaring mag veel waarde worden gehecht. [1] Bij de gecorrigeerde inkomstenopgave werden geen bewijzen gevoegd waaruit zou blijken dat de bedragen daadwerkelijk aan haar zus toekwamen. Ook werd er geen onderbouwing gegeven voor het ophogen van de kosten. Nu eiseres de daadwerkelijk ontvangen inkomsten niet kan aantonen, acht het UWV het redelijk om de eerste opgave te volgen.
Anders dan door eiseres gesteld voorziet de Wet WIA niet in vrijstelling van de eerste 20% van de inkomsten. Op grond van artikel 61 van de Wet WIA wordt 70% van alle genoten inkomsten uit arbeid op de uitkering gekort.
6.3.
Een besluit tot herziening en terugvordering van een uitkering is een voor eiseres belastend besluit, waarbij het aan het UWV is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan in beginsel op het UWV rust. De rechtbank is van oordeel dat het UWV aan die bewijslast heeft voldaan en overweegt daartoe als volgt.
6.4.
Tussen partijen staat vast dat eiseres al enige jaren werpkisten maakt en deze verkoopt. In geschil is of eiseres inkomsten had moeten melden bij het UWV en of zij, door deze inkomsten niet te melden, de inlichtingenplicht heeft geschonden.
6.5.
Uit het onderzoek dat door het UWV is verricht volgt dat er bij de Belastingdienst geen overige inkomsten zijn opgegeven en dat eiseres niet bekend is als ondernemer. Eiseres en haar echtgenote hebben verklaard dat eiseres werpkisten maakt, maar dat er amper of geen verdiensten zijn. Uit een gesprek met de melder blijkt dat deze eiseres ongeveer drie jaar kent en dat eiseres gedurende die periode inkomsten ontvangt die zij niet doorgeeft aan het UWV. Er komt ongeveer drie keer per week iemand langs om een werpkist op te halen. Uit onderzoek op Marktplaats blijkt dat eiseres sinds oktober 2010 actief is op Marktplaats. In de periode tussen 1 januari 2021 en 30 november 2021 zijn er vierentwintig advertenties geplaatst. Uit de door eiseres overgelegde bankafschriften over de periode 2019-2021 blijkt dat zij regelmatig bedragen ontvangt met mededelingen als ‘werpkist’ of ‘aanbetaling werpkist’.
6.6.
Uit het voorgaande volgt dat sprake is geweest van inkomsten. Uit de beschikbare stukken blijkt niet dat eiseres op enig moment melding heeft gemaakt van het feit dat zij werpkisten vervaardigde en verkocht en daarmee inkomsten genereerde. Dat eiseres bij een bezoek aan de verzekeringsarts vertelde dat zij hobbymatig werpkisten maakte, maakt niet dat eiseres concreet heeft gemeld met de verkoop van werpkisten inkomen te genereren en om welk bedrag dit ging. Of eiseres de werkzaamheden hobbymatig verrichte, maakt geen verschil. Eiseres had ook de inkomsten die met hobbymatige inkomsten zijn genoten moeten melden bij het UWV. [2] Dat eiseres haar activiteiten als hobby beschouwde, ontslaat eiseres niet van haar verplichting de door haar verrichte werkzaamheden te melden aan het UWV. Het had eiseres redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat werkzaamheden en de inkomsten die zij daarmee genereerde, moesten worden gemeld, omdat deze relevant zijn voor de hoogte van de uitkering. Bij de toekenning van de WIA-uitkering en ook in het latere besluit van 20 maart 2013 is eiseres ook gewezen op haar verplichting om informatie die van invloed kan zijn op de (hoogte van de) WIA-uitkering te melden. Nu eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden, is het UWV gehouden de uitkering te herzien.
6.7.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is een herziening of terugvordering van een arbeidsongeschiktheidsuitkering met terugwerkende kracht in het algemeen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. In uitzonderingsgevallen is van strijd met dit beginsel geen sprake. Dat is bijvoorbeeld in gevallen waarin het toekennen of ongewijzigd voortzetten van de uitkering mede het gevolg is geweest van onjuiste of onvolledige informatievestrekking van de betrokkene, terwijl het UWV een andere (minder gunstige) beslissing zou hebben genomen, als zij de feiten wel had gekend. [3]
6.8.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het UWV terecht is uitgegaan van de schending van de inlichtingenplicht. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij de inkomsten die zij (maandelijks) genereerde aan het UWV heeft gemeld. Gelet hierop ziet de rechtbank dan ook geen grond voor het oordeel dat de herziening in strijd zou zijn met het rechtszekerheidsbeginsel.
6.9.
Op grond van artikel 76, eerste lid, onder a, van de Wet WIA en artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 was het UWV dan ook gehouden de WIA-uitkering van eiseres met terugwerkende kracht te herzien. Het UWV heeft terecht de WIA-uitkering voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2021 herzien aan de hand van de eerste inkomstenopgave die (de gemachtigde van) eiseres heeft overgelegd. Vooropgesteld wordt dat een administratie ontbrak. Eiseres heeft de tijd gehad om zelf een inkomstenopgave op te maken en in te brengen. Het UWV mag daarbij uitgaan van de eerste opgave. In deze opgave zijn de ontvangen bedragen over 2019 tot en met 2021 vermeld, verminderd met de kostprijs van de werpkisten (66% van de ontvangen bedragen). Op deze brutowinst zijn vervolgens overige onkosten (15% voor gereedschap, verwarming, klein materiaal en dergelijke) in mindering gebracht. Niet is gebleken dat deze opgave onjuist is. Het standpunt dat de onkosten hoger zouden zijn (30%), kan niet worden gevolgd. Eiseres heeft dit standpunt niet met bewijsstukken onderbouwd. Dit geldt eveneens voor de stelling dat eiseres spullen van haar zus via Marktplaats zou hebben verkocht. Er zijn door eiseres geen bewijsstukken of administratie overgelegd waaruit dit zou blijken. Het UWV heeft de berekening van de belastingadviseur van eiseres gevolgd en mocht daar naar oordeel van de rechtbank bij het bepalen van de herziening van de uitkering vanuit gaan.
6.10.
De beroepsgrond van eisers dat een vrijstelling van 20% moet worden toegepast, slaagt niet. De Wet WIA kent niet een dergelijke vrijstelling. De genoten inkomsten uit arbeid worden op grond van artikel 61 van de Wet WIA met 70% gekort.
6.11.
Uit het voorgaande volgt dat het UWV terecht de WIA-uitkering van eiseres heeft herzien. Nu de het UWV in bestreden besluit 1 niet op het bezwaar tegen de herziening heeft beslist, ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat het bezwaar tegen de herziening ongegrond is. Dit betekent dat bestreden besluit 1 in zoverre zal worden vernietigd en het beroep om die reden gegrond wordt verklaard. De rechtbank bepaalt dat het UWV het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden en een proceskostenvergoeding zal moeten betalen.
Heeft het UWV terecht de WIA-uitkering teruggevorderd?
7. Tegen de hoogte van het terugvorderingsbedrag heeft eiseres geen (andere) gronden gericht. Evenmin heeft zij een beroep gedaan op dringende redenen. Gelet op dat wat de rechtbank eerder heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het UWV terecht de WIA-uitkering ten bedrage van € 6.113,94 heeft teruggevorderd.
Heeft het UWV terecht een boete vanwege schending van de inlichtingenplicht opgelegd?
8.1.
Het UWV is in beginsel verplicht een boete op te leggen indien sprake is van schending van de inlichtingenverplichting. De bewijslast voor het opleggen van een boete is zwaarder dan die bij de herziening van een uitkering op de grond dat de inlichtingenverplichting is geschonden en bij de terugvordering wegens onterecht of tot een te hoog bedrag ontvangen uitkering. Dit brengt mee dat het UWV niet enkel aannemelijk moet maken, maar moet aantonen dat eiseres haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van haar werkzaamheden en/of inkomsten uit de verkoop van werpkisten. [4]
8.2.
Naar oordeel van de rechtbank heeft het UWV aangetoond dat eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Met het door het UWV verrichte onderzoek is aangetoond dat eiseres al enige tijd werpkisten maakte en verkocht en daarmee inkomsten genereerde. Door eiseres is dit ook niet weersproken. Nu eiseres daarvan geen mededeling aan het UWV heeft gedaan, heeft zij haar inlichtingenverplichting geschonden. Niet is gebleken dat dat eiseres hiervan geen verwijt kan worden gemaakt. Het UWV heeft dan ook terecht, op grond van artikel 91 van de Wet WIA een boete opgelegd wegens schending van de inlichtingenverplichting. Daarbij is, op basis van de door eiseres ingebrachte informatie, rekening gehouden met de draagkracht van eiseres. Tegen de hoogte van de boete heeft eiseres geen afzonderlijke gronden gericht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV de boete terecht op € 1.332,- heeft gesteld.
De invordering van de te veel betaalde WIA-uitkering en de boete
9. De rechtbank stelt vast dat eiseres met ingang van juli 2022 maandelijks een bedrag van € 50,- betaalt om de te veel betaalde WIA-uitkering en de boete terug te betalen. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat het lastig is om maandelijks dat bedrag te moeten missen. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de draagkrachtberekening € 50,- per maand een redelijk bedrag is, maar wil eiseres meegeven dat zij zich tot het UWV kan wenden als haar draagkracht wijzigt. Zij kan het UWV dan verzoeken om deze opnieuw vast te stellen.

Conclusie en gevolgen

10. Nu het UWV in bestreden besluit 1 niet heeft besloten op het bezwaar tegen de herziening van de WIA-uitkering, zal de rechtbank het beroep inzake BRE 23/149 WIA gegrond verklaren. Dit betekent dat het bestreden besluit 1 in zoverre zal worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal bepalen dat de bezwaren tegen de herziening van de WIA-uitkering ongegrond zijn.
11. Nu de rechtbank het beroep inzake BRE 23/149 WIA gegrond verklaart, moet het UWV het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
12. De rechtbank veroordeelt het UWV bovendien in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).
13. Het beroep tegen de opgelegde boete, inzake BRE 23/158 WIA, zal de rechtbank ongegrond verklaren.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin niet op de bezwaren gericht tegen de herziening van de uitkering is beslist en bepaalt dat de bezwaren tegen de herziening van de uitkering van primair besluit 1 ongegrond zijn;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 3 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage
Wettelijk kader
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen:
Artikel 27, eerste lid:
De verzekerde die een aanvraag voor een uitkering heeft ingediend of een recht heeft op een
uitkering op grond van deze wet en de instelling waaraan op grond van artikel 71 een uitkering op grond van deze wet wordt uitbetaald, verstrekt op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering, waaronder mede is begrepen informatie in het kader van reïntegratie, aan het UWV. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het UWV kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
artikel 61, eerste en tweede lid:
1. De loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering bedraagt per kalendermaand:
0,75 x (A-B x C/D) over de eerste twee maanden waarin het recht op uitkering bestaat; en
0,7 x (A-B x C/D) vanaf de derde maand waarin het recht op uitkering bestaat. Hierbij staat:
A voor het maandloon;
B voor het inkomen per kalendermaand;
C voor het dagloon waarnaar de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is berekend;
D voor het dagloon waarnaar de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
2. De hoogte van de loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering komt overeen met de hoogte van de loongerelateerde uitkering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, indien de verzekerde ten minste een inkomen verdient dat gelijk is aan zijn overblijvende verdiencapaciteit, bedoeld in het derde lid, of indien voor hem geen inkomenseis als bedoeld in artikel 60 geldt.
Artikel 76, eerste lid, onder a en derde lid:
1. Het UWV herziet beschikkingen op grond van deze wet of trekt dergelijke beschikkingen in, indien:
a. als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op een uitkering op grond van deze wet niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld.
3. Indien daarvoor dringende redenen zijn, kan het UWV geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien.
Artikel 77, eerste en zesde lid:
1. Een uitkering die op grond van deze wet alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door het UWV onverschuldigd is betaald of verstrekt wordt door het UWV teruggevorderd.
6. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 91, eerste, tweede en achtste lid:
Het UWV legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 27, eerste lid, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 27, eerste lid, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding niet opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen.
8. Het UWV kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

Voetnoten

1.Het UWV verwijst naar CRvB 22 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:147.
2.Zie in dat kader CRvB 15 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1753 en CRvB 9 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2275.
3.CRvB 5 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2342.
4.CRvB 12 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1100 en CRvB 29 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1204.