ECLI:NL:RBZWB:2023:89

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 januari 2023
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
21/4377
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verzuimboete opgelegd aan een buitenlandse belastingplichtige voor het jaar 2018

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 januari 2023, wordt het beroep van een belanghebbende tegen de verzuimboete van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De belanghebbende, woonachtig in Italië, had een aanslag inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2018 ontvangen, waarbij een verzuimboete van € 369 was opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de aangifte. De rechtbank behandelt het beroep dat de belanghebbende had ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur, die het bezwaar ongegrond had verklaard.

De rechtbank constateert dat de belanghebbende meerdere pogingen heeft ondernomen om aangifte te doen, maar dat zij de aangifte niet binnen de gestelde termijn heeft ingediend. De inspecteur had de uitnodiging tot het doen van aangifte en de aanmaningen correct verzonden, wat de rechtbank aannemelijk acht. De rechtbank oordeelt dat de verzuimboete in beginsel terecht is opgelegd, maar dat de belanghebbende in dit geval alle redelijke zorg heeft betracht om tijdig aangifte te doen. De rechtbank komt tot de conclusie dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas) en vernietigt de verzuimboete.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en de boetebeschikking, en veroordeelt de inspecteur tot betaling van proceskosten aan de belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/4377
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [woonplaats] (Italië), belanghebbende
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 27 september 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting (IB) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.600. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende een verzuimboete van € 369 opgelegd.
1.3.
Belanghebbende is uitsluitend in bezwaar gekomen tegen de verzuimboete. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en de verzuimboete gehandhaafd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende vergezeld van haar vader, [vader] , en namens de inspecteur, [inspecteur] .

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende woonde tot [datum] 2018 in Nederland. Vanaf die datum woont zij in [woonplaats] (Italië).
2.2.
Tot de stukken van het geding behoort een kopie van een brief van de Belastingdienst van 28 februari 2019 geadresseerd aan belanghebbende op het adres in Italië. In deze brief wordt belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte voor het jaar 2018 (hierna: de uitnodiging). In de brief staat vermeld:

Hoe doet u aangifte?
U doet aangifte met het M-aangifteformulier dat u per post ontvangt.”
2.3.
Belanghebbende heeft op de volgende data via de website van de Belastingdienst als buitenlands belastingplichtige getracht aangifte IB 2018 te doen.
  • 4 maart 2019
  • 26 april 2019
  • 29 juli 2019
  • 23 december 2019
2.4.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 31 december 2019 een herinnering tot het doen van aangifte voor het jaar 2018 verstuurd. De uiterste inlevertermijn is gesteld op 22 januari 2020. Vervolgens is aan belanghebbende met dagtekening 12 februari 2021 een aanmaning tot het doen van aangifte voor het jaar 2018 verstuurd. De uiterste inlevertermijn is gesteld op 5 maart 2021.
2.5.
Op zowel de herinneringsbrief als de aanmaning staat het volgende vermeld:
"
Hoe kunt u alsnog aangifte doen?
De meeste mensen doen digitaal aangifte. Voor de digitale aangifte gaat u naar www.belastingdienst.nl. Hier kunt u het aangifteprogramma voor buitenlandse belastingplichtigen 2018 downloaden."
2.6.
Op 23 februari 2021 heeft tussen belanghebbende en een medewerker van de Belastingdienst telefonisch contact plaatsgevonden. Belanghebbende heeft verzocht om een "M-aangifteformulier". In het systeem van de Belastingdienst is daarnaast een verzoek om uitstel voor het doen van aangifte voor het jaar 2018 geregistreerd.
2.7.
Belanghebbende heeft met dagtekening 3 maart 2021, ontvangen door de Belastingdienst op 25 maart 2021, aangifte IB voor het jaar 2018 door middel van een "M-aangifteformulier" ingediend.
2.8.
Bij brief van 19 maart 2021 is het verzoek om uitstel tot het doen van aangifte IB voor het jaar 2018 afgewezen met als reden dat door belanghebbende al een aanmaning voor het doen van aangifte was ontvangen.
2.9.
De inspecteur heeft de definitieve aanslag IB voor het jaar 2018 overeenkomstig de aangifte vastgesteld en een verzuimboete opgelegd vanwege het niet tijdig doen van aangifte.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is en de verzuimboete dient te worden vernietigd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
3.3.
Aan de belastingplichtige, die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en die de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft gedaan, kan een verzuimboete worden opgelegd. [1] Ter zake van een aangifteverzuim legt de inspecteur een verzuimboete op van zeven procent van het wettelijk maximum van € 5.278, ofwel € 369. [2]
3.4.
Belanghebbende stelt dat de uitnodiging tot het doen van aangifte en het "M-aangifteformulier" haar niet hebben bereikt.
3.5.
In beginsel is het aan de inspecteur om aannemelijk te maken dat de uitnodiging op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, dan wel dat de uitnodiging haar anderszins heeft bereikt. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur met het overgelegde verzendrapport en zijn toelichting aannemelijk heeft gemaakt dat de uitnodiging tot het doen van aangifte aan het juiste adres is gericht en ter verzending per post is aangeboden. Dat de herinneringsbrief en aanmaning zijn ontvangen en dat het gehanteerde adres van belanghebbende telkens juist was, is niet in geschil. Het voorgaande rechtvaardigt het vermoeden van (ook) de ontvangst of de aanbieding van de uitnodiging op het juiste adres. [3] De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende dat vermoeden niet heeft ontzenuwd gelet op de data waarop zij nadien getracht heeft aangiften te doen (zie overweging 2.5). Belanghebbendes algemene opmerking over de gebrekkige postbezorging in Italië acht de rechtbank onvoldoende om de ontvangst of aanbieding van de uitnodiging redelijkerwijs te betwijfelen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat belanghebbende is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand om aangifte te doen.
3.6.
Vaststaat dat belanghebbende de aangifte voor het jaar 2018 niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft ingediend. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verzuimboete in beginsel terecht is opgelegd.
3.7.
Voor het opleggen van een verzuimboete is niet vereist dat er sprake is van opzet of grove schuld bij de belastingplichtige. Wel dient de verzuimboete achterwege te blijven indien sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Van avas is sprake als belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte werd gedaan. [4] De bewijslast ter zake rust op belanghebbende.
3.8.
Belanghebbende heeft vier keer getracht op digitale wijze aangifte voor het jaar 2018 te doen en stelt dat bij het indienen daarvan door haar geen foutmelding is ontvangen. Dit blijkt ook niet uit het door belanghebbende overlegde overzicht van "MijnBelastingdienst" en is door de inspecteur op zitting bevestigd. De rechtbank overweegt verder dat in de herinneringsbrief en aanmaning staat dat belanghebbende met het aangifteprogramma voor buitenlandse belastingplichtigen digitaal aangifte kan doen (zie overweging 2.7) en dit heeft zij daarvoor ook daadwerkelijk meerdere keren gedaan. De rechtbank acht het dan ook niet onlogisch dat belanghebbende ervan uit is gegaan dat haar laatste aangifte en de herinneringsbrief elkaar hebben gekruist. Belanghebbende heeft vervolgens naar aanleiding van de aanmaning contact opgenomen met de Belastingdienst. Aangezien haar eerst op dat moment is gebleken dat zij met het verkeerde biljet aangifte heeft gedaan en nadien zo spoedig mogelijk alsnog aangifte heeft gedaan op de juiste wijze, is de rechtbank van oordeel dat zij alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat alsnog tijdig aangifte werd gedaan.
3.9.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat belanghebbendes beroep op avas slaagt en de verzuimboete dient te worden vernietigd.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de rechtbank de verzuimboete zal vernietigen.
4.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De te vergoeden proceskosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten (het Besluit) bestuursrecht vastgesteld op € 155,68, zijnde de reiskosten van belanghebbende (retourvlucht Pisa-Eindhoven). De rechtbank merkt op dat de omstandigheid dat belanghebbende van plan was het bijwonen van de zitting te combineren met het vieren van de feestdagen in Nederland, niet leidt tot een verlaging van de te vergoeden kosten als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit. [5]

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de boetebeschikking;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 155,68 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier op 9 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [6]
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) in samenhang met artikel 9, derde lid, van de AWR.
2.Paragraaf 21, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.
3.Hoge Raad 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416.
4.Hoge Raad 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184.
5.Hoge Raad 26 maart 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA2134.
6.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de AWR.