In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de teruggaaf van dividendbelasting. De belanghebbende, gevestigd in Duitsland, had een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de inspecteur van de belastingdienst, die op 6 september 2023 de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur terecht geen teruggaaf heeft verleend, en dit oordeel is gebaseerd op de geldende wetgeving en jurisprudentie, waaronder uitspraken van de Hoge Raad. De rechtbank heeft de argumenten van de belanghebbende, die zich beroept op het Unierecht en de vergelijkbaarheid met fiscale beleggingsinstellingen, niet kunnen volgen. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de teruggaafverzoeken terecht is, en dat er geen recht bestaat op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De beroepen van de belanghebbende zijn ongegrond verklaard, en er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.