In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld na de uitspraak van 13 oktober 2023, waarin de rechtbank heeft bepaald dat verweerder binnen zes weken moet beslissen op het bezwaar van eiseres. Eiseres stelt nu beroep in omdat verweerder dat volgens haar niet heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, de betrokkene daartegen in beroep kan gaan. Voordat beroep kan worden ingesteld, moet de betrokkene het bestuursorgaan per brief laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). In dit geval is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet eerst een ingebrekestelling hoefde te sturen, omdat er al een termijn was gesteld in de eerdere uitspraak.
Verweerder heeft niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn een besluit genomen op het bezwaar van eiseres. De rechtbank bepaalt dat verweerder dit alsnog moet doen binnen twee weken na verzending van deze uitspraak. Daarnaast wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-, omdat hij na de door de rechter gestelde termijn nog steeds geen besluit op bezwaar heeft genomen. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor haar proceskosten van € 437,50, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend.
De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt verweerder op om binnen twee weken alsnog een besluit op het bezwaar bekend te maken. Tevens moet verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiseres vergoeden.