Op 7 augustus 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. N. Kose-Albayrak, en de Dienst Toeslagen. Eiser had beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op zijn aanvraag van 28 februari 2023 voor aanvullende schadevergoeding bij de Commissie Werkelijke Schade. De rechtbank oordeelde dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond was, ondanks dat eiser te vroeg in beroep was gegaan. De rechtbank stelde vast dat de beslistermijn was overschreden en dat verweerder alsnog een besluit moest nemen.
De rechtbank bepaalde dat verweerder dit besluit binnen twee weken na verzending van de uitspraak moest nemen, maar gaf verweerder in dit geval een termijn van acht weken, gezien het aantal aanvragen dat door verweerder behandeld moest worden. Tevens werd een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser kreeg ook een vergoeding van € 437,50 voor proceskosten, omdat de rechtbank geen aanleiding zag om een lagere wegingsfactor toe te passen dan gebruikelijk. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen de uitspraak.