In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 mei 2025, wordt het beroep van eiser beoordeeld, dat is ingesteld na een eerdere uitspraak van 7 augustus 2024. In die uitspraak werd bepaald dat de Dienst Toeslagen binnen acht weken op de aanvraag van eiser moest beslissen. Eiser stelt nu dat verweerder deze termijn niet heeft nageleefd, wat aanleiding geeft tot het indienen van beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is, en doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen en verplicht verweerder om dit alsnog te doen binnen twee weken na verzending van de uitspraak. Tevens wordt er een dwangsom opgelegd van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-, voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft. Eiser krijgt recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die door verweerder moeten worden betaald. De rechtbank wijst het verzoek van eiser om een hogere proceskostenvergoeding af, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.