In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 13 oktober 2023. In die uitspraak is bepaald dat verweerder, de Dienst Toeslagen, binnen acht weken moet beslissen op het bezwaar van eiser. Eiser stelt nu beroep in omdat verweerder volgens hem niet tijdig heeft beslist. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat als een bestuursorgaan niet op tijd beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Eiser heeft in dit geval niet eerst een ingebrekestelling gestuurd, omdat de rechtbank in haar eerdere uitspraak al een termijn had gesteld. Verweerder heeft niet binnen deze termijn een besluit genomen, wat de rechtbank dwingt om te bepalen dat verweerder alsnog een besluit moet nemen.
De rechtbank legt verweerder een beslistermijn op van twee weken na verzending van deze uitspraak. Daarnaast wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-, omdat hij niet tijdig heeft beslist. Eiser krijgt ook een vergoeding voor het griffierecht en proceskosten, die door verweerder moeten worden betaald. De rechtbank ziet geen aanleiding om een lagere dwangsom op te leggen, ondanks het verzoek van verweerder.
De uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, en is openbaar gemaakt op 20 augustus 2024. Eiser krijgt gelijk, en verweerder moet binnen de gestelde termijn alsnog een besluit nemen op het bezwaar van eiser.