Op 22 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.F. Cheung, en de Dienst Toeslagen. Eiseres had beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar aanvraag van 24 januari 2023 voor een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2010 en 2011. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk gegrond was, aangezien de beslistermijn was overschreden. Eiseres had verweerder op 19 juli 2024 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank besloot zonder zitting uitspraak te doen, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank bepaalde dat verweerder binnen twee weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit moest nemen, met een redelijke termijn van zes weken voor de vooraankondiging van dat besluit. Tevens werd verweerder een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelde de bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-, aangezien de ingebrekestelling op 19 juli 2024 was ontvangen en er sindsdien meer dan 42 dagen waren verstreken. Eiseres kreeg ook een vergoeding voor griffierecht en proceskosten, die door verweerder moesten worden betaald. De rechtbank concludeerde dat het beroep gegrond was, en verweerder werd opgedragen de kosten te vergoeden.