Op 19 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 24/6344, waarin eiseres, vertegenwoordigd door mr. L.L. Ross, een beroep heeft ingesteld tegen de Dienst Toeslagen. Dit beroep volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank van 21 december 2023, waarin was bepaald dat de Dienst Toeslagen binnen negen weken op het bezwaar van eiseres moest beslissen. Eiseres stelde dat de Dienst Toeslagen deze termijn niet had nageleefd, wat aanleiding gaf tot het indienen van het beroep.
De rechtbank oordeelde dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond was, en dat de Dienst Toeslagen niet binnen de gestelde termijn had beslist. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank heeft de Dienst Toeslagen opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar van eiseres bekend te maken. Tevens werd er een dwangsom opgelegd van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-, voor elke dag dat de Dienst Toeslagen in gebreke blijft.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de Dienst Toeslagen het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden, evenals een proceskostenvergoeding van € 437,50. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van het landelijke beleid met betrekking tot de dwangsom, ondanks het verzoek van de Dienst Toeslagen om een lagere dwangsom op te leggen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.