In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 december 2024, wordt het beroep van eiser beoordeeld dat is ingesteld na een eerdere uitspraak van 16 januari 2024. In die uitspraak werd de Dienst Toeslagen opgedragen om binnen zeven weken te beslissen op het bezwaar van eiser. Eiser stelt dat deze termijn niet is nageleefd, wat hem noopte tot het indienen van een nieuw beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is, en doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de Dienst Toeslagen niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen en verplicht hen om dit alsnog te doen binnen twee weken na verzending van de uitspraak. Tevens wordt er een dwangsom opgelegd van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-, voor elke dag dat de termijn wordt overschreden. Eiser krijgt ook een vergoeding voor het griffierecht en proceskosten, die door de Dienst Toeslagen moeten worden betaald. De rechtbank benadrukt dat de beslistermijn van zestig weken na ontvangst van het bezwaarschrift is verstreken, en dat er geen aanleiding is om een andere termijn te bepalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.