In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 27 december 2023. In die uitspraak werd bepaald dat verweerder, de Dienst Toeslagen, binnen acht weken moest beslissen op het bezwaar van eiseres. Eiseres stelt nu beroep in omdat verweerder dat volgens haar niet heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn een besluit heeft genomen op het bezwaar van eiseres. Hierdoor is het beroep ontvankelijk en gegrond. De rechtbank legt verweerder een termijn op van twee weken na verzending van deze uitspraak om alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken. De rechtbank verwijst naar artikel 8:55d van de Awb, dat bepaalt dat verweerder dit moet doen binnen twee weken na de uitspraak, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die een andere termijn rechtvaardigen.
Daarnaast wordt er een dwangsom opgelegd van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-, voor elke dag dat verweerder de termijn overschrijdt. Eiseres verzoekt ook om vaststelling van de rechterlijke dwangsom die voortvloeit uit de eerdere uitspraak van 27 december 2023. De rechtbank stelt echter vast dat zij onbevoegd is om hierover te oordelen, aangezien dit niet onder het publiekrecht valt. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en legt verweerder de genoemde verplichtingen op.
Tot slot moet verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiseres vergoeden en een proceskostenvergoeding van € 437,50 betalen, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak enkel over de overschrijding van de beslistermijn ging.