In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 januari 2025, wordt het beroep van eiseres beoordeeld dat is ingesteld na een eerdere uitspraak van 12 april 2024. In die uitspraak werd de Dienst Toeslagen opgedragen om binnen zes weken te beslissen op het bezwaar van eiseres. Eiseres stelt nu dat verweerder deze termijn niet heeft nageleefd, wat aanleiding geeft tot het indienen van een beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is, en doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen en bepaalt dat verweerder dit alsnog moet doen binnen twee weken na verzending van deze uitspraak.
De rechtbank legt ook een dwangsom op van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-, voor elke dag dat verweerder de termijn overschrijdt. Eiseres vraagt om vaststelling van de rechterlijke dwangsom die voortvloeit uit de eerdere uitspraak, maar de rechtbank stelt dat zij onbevoegd is om hierover te beslissen. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden, en dat eiseres recht heeft op een proceskostenvergoeding van € 453,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.