In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 april 2025, wordt het beroep van eiser beoordeeld dat is ingesteld na een eerdere uitspraak van 25 juli 2024. Eiser stelt dat de Dienst Toeslagen niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar, zoals eerder door de rechtbank was opgelegd. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is, omdat de Dienst Toeslagen niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen. De rechtbank wijst erop dat eiser niet verplicht was om een ingebrekestelling te sturen, gezien de eerdere uitspraak die al een termijn had gesteld. De rechtbank bepaalt dat de Dienst Toeslagen alsnog binnen twee weken na deze uitspraak een besluit moet nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor het griffierecht en proceskosten, die door de Dienst Toeslagen moeten worden betaald. De rechtbank bevestigt dat het beroep gegrond is en dat de Dienst Toeslagen de onder 5.4. genoemde termijn moet respecteren.