ECLI:NL:RBZWB:2025:3134

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
BRE 24/3550 en 24/3551
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op kinderbijslag voor kinderen in Marokko en de afwijzing van het herzieningsverzoek door de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 mei 2025, zijn twee procedures aan de orde: de aanvraag van eiser voor kinderbijslag voor zijn kinderen die in Marokko wonen (zaaknummer 24/3550) en de afwijzing van het herzieningsverzoek van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) betreffende de beëindiging van het recht op kinderbijslag (zaaknummer 24/3551). Eiser, die zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit heeft, heeft op 14 oktober 2023 kinderbijslag aangevraagd voor zijn kinderen. De Svb had eerder, op 19 december 2022, het recht op kinderbijslag beëindigd, wat eiser niet accepteert. Hij stelt dat hij als ingezetene van Nederland recht heeft op kinderbijslag en dat de Svb ten onrechte geen nieuwe feiten heeft erkend in zijn herzieningsverzoek. De rechtbank oordeelt dat de Svb het herzieningsverzoek terecht heeft afgewezen, maar dat de afwijzing van de aanvraag voor kinderbijslag onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank concludeert dat de Svb niet voldoende heeft beoordeeld of het vertrek van eiser naar Marokko tijdelijk of definitief was. Eiser heeft herhaaldelijk zijn intentie om terug te keren naar Nederland geuit en heeft inspanningen geleverd om dit te realiseren. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de Svb betreffende de kinderbijslag en draagt de Svb op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/3550 en 24/3551

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2025 in de zaak tussen

[bedrijf] B.V. t.h.o.d.n. [bewindvoerder], in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[belanghebbende], uit [plaats 1] , eiser,
gemachtigde: mr. F. Ergec,
en

De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, Svb,

gemachtigde: mr. A. Marijnissen.

Samenvatting

1. De zaak met nummer 24/3550 gaat over de aanvraag van eiser van
14 oktober 2023 om kinderbijslag voor zijn twee kinderen die bij hun moeder in Marokko wonen. De zaak met nummer 24/3551 gaat over de vraag of de Svb het besluit van
19 december 2022, waarbij het recht op kinderbijslag is beëindigd, had moeten herzien. De Svb heeft de aanvraag van eiser om kinderbijslag en het herzieningsverzoek afgewezen. Eiser is het daar niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan, waaronder dat hij als ingezetene van Nederland een doorlopend recht op kinderbijslag heeft en dat de Svb ten onrechte geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangenomen bij het herzieningsverzoek. Aan de hand van onder meer deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvragen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de Svb het herzieningsverzoek mocht afwijzen en dat de Svb de afwijzing van de aanvraag kinderbijslag onvoldoende heeft gemotiveerd. Eiser krijgt dus gedeeltelijk gelijk: het beroep tegen de afgewezen kinderbijslag is gegrond en het beroep tegen het afgewezen herzieningsverzoek is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de bestreden besluiten. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4. De rechtbank gaat eerst in op de afwijzing van het herzieningsverzoek en daarna op de afwijzing van de aangevraagde kinderbijslag. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan. De wet- en regelgeving die van belang zijn voor deze zaken, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 14 oktober 2023 bij de Svb een aanvraag gedaan voor toekenning van kinderbijslag voor twee van zijn kinderen. Ook heeft hij op 18 oktober 2023 de Svb verzocht om terug te komen op het besluit van 19 december 2022, waarbij het recht op kinderbijslag is beëindigd. De Svb heeft deze aanvragen met de besluiten van respectievelijk 19 oktober 2023 (primaire besluit I) en 25 oktober 2023 (primaire besluit II) afgewezen. Met de bestreden besluiten van 5 april 2024 (bestreden besluit I en II) op de bezwaren van eiser is de Svb bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit I geregistreerd onder procedurenummer BRE 24/3550 en het beroep tegen het bestreden besluit II onder procedurenummer BRE 24/3551.
2.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [persoon] als tolk (tolknummer [nummer] ) en de gemachtigde van de Svb.
2.3.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van de bestreden besluiten
3. Eiser heeft zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit en ontving sinds 1 december 2012 een uitkering op grond van de Participatiewet. Deze uitkering is met ingang van 20 juli 2020 ingetrokken. Tot en met 2 november 2021 had hij een briefadres in [plaats 2] . Eiser heeft tot en met het derde kwartaal van 2021 kinderbijslag ontvangen.
3.1.
De Svb heeft op 16 december 2021 bericht ontvangen dat eiser met ingang van 3 november 2021 uit Nederland vertrokken is. Om te beoordelen of eiser nog recht heeft op kinderbijslag heeft de Svb eiser op 17 december 2021 en 22 april 2022 aangeschreven met het verzoek om zijn feitelijke woonadres en inkomensgegevens door te geven. Met het besluit van 30 mei 2022 heeft de Svb de betaling van de kinderbijslag vanaf het vierde kwartaal van 2021 opgeschort. Eiser heeft medio juli 2022 contact opgenomen met de Svb en aangegeven dat zijn paspoorten op 21 december 2020, in het kader van een gerechtelijke procedure in Marokko, zijn ingenomen en dat hij niet terug naar Nederland kan komen. Eiser heeft de Svb hierover ook stukken toegezonden. Met het besluit van 19 december 2022 heeft de Svb het recht op kinderbijslag vanaf het eerste kwartaal van 2022 beëindigd. Omdat eiser tegen dit besluit te laat bezwaar heeft gemaakt, heeft de Svb het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft tegen die beslissing op bezwaar geen beroep ingesteld.
3.2.
Vanaf 22 juli 2023 is eiser weer in Nederland. Op 14 oktober 2023 heeft eiser kinderbijslag aangevraagd voor twee van zijn nog in Marokko wonende kinderen. Op 18 oktober 2023 is het herzieningsverzoek ingediend. Dit heeft geleid tot de in het procesverloop weergegeven besluitvorming.
Heeft de Svb het herzieningsverzoek terecht afgewezen?
4. Als de termijn voor bezwaar, beroep of hoger beroep over een besluit ongebruikt is verstreken of als het gebruik van die rechtsmiddelen niet heeft geleid tot herroeping of vernietiging van dat besluit, dan staat dat besluit in rechte vast. De discussie daarover is dan gesloten. Een bestuursorgaan kan er daarom voor kiezen om een verzoek om terug te komen van een dergelijk besluit of om dat te herzien zonder onderzoek af te wijzen, als bij dat verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn vermeld. Hij hoeft dan bij de afwijzing van het verzoek in beginsel alleen te verwijzen naar dat eerdere besluit. Het bestuursorgaan doet het verzoek op deze vereenvoudigde manier af met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
4.1.
Dit betekent dat de bestuursrechter het beroep tegen het besluit tot afwijzing van een herzieningsverzoek in dat geval als volgt beoordeelt. Aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst deze of de Svb zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als de afwijzing van het herzieningsverzoek die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat die afwijzing evident onredelijk is. [1]
4.2.
Het verzoek van eiser is erop gericht dat de Svb terugkomt van zijn besluit van 19 december 2022. Dat besluit stond op het moment van het herzieningsverzoek in rechte vast. Dat is niet in geschil. De Svb heeft het herzieningsverzoek van eiser op de vereenvoudigde manier afgedaan en beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Daarom wordt het bestreden besluit getoetst zoals hiervoor in 4.1 is beschreven.
4.3.
Eiser voert tegen het bestreden besluit II aan dat de nieuwe feiten en omstandigheden gelegen zijn in het gegeven dat de Svb de besluiten heeft gestuurd naar een adres waar eiser niet woonachtig was en dat eiser er niet van op de hoogte was dat het onmogelijk was om naar Nederland terug te keren. Eiser acht het bestreden besluit II ook in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Eiser betwist dat hij het ingezetenschap heeft verloren. Hij heeft tientallen jaren in Nederland gewoond en gewerkt en is door persoonlijke omstandigheden zijn woning kwijtgeraakt. Vervolgens gaat hij op vakantie in Marokko, worden zijn paspoorten in beslag genomen en kan hij niet terug. Op het moment dat het mogelijk was om weer terug te keren naar Nederland is hij ook gelijk teruggegaan. Dit gegeven zorgt er niet voor dat hij het ingezetenschap heeft verloren.
4.4.
De rechtbank overweegt dat nieuw gebleken feiten of omstandigheden in dit verband feiten en omstandigheden zijn, die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. De door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden kunnen niet als nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb worden beschouwd. Het was de Svb al voorafgaand aan het besluit van
19 december 2022 bekend dat eiser naar Marokko was vertrokken en waarom hij niet naar Nederland terug kon keren. De rechtbank maakt uit het dossier op dat tussen partijen niet in geschil is – en ook bij de Svb bekend was – dat eiser in Nederland zijn woning en uitkering al eerder was kwijtgeraakt, geen werk had en dat hij tot 3 november 2021 op een postadres in de [plaats 2] was ingeschreven. Omdat op het moment van het nemen van het besluit van 19 december 2022 geen adres van eiser in Nederland bekend was, is het besluit in zijn berichtenbox geplaatst.
4.5.
Dan komt vervolgens de vraag aan de orde of de weigering van de Svb om het besluit van 19 december 2022 niet te herzien evident onredelijk is. Als een oorspronkelijk besluit onmiskenbaar onjuist is, dan kan dat worden betrokken bij de beoordeling of de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is. Een oppervlakkige inhoudelijke beoordeling of summier onderzoek moet voldoende zijn om tot onmiskenbare onjuistheid van het oorspronkelijke besluit te concluderen. Het is aan de indiener van het herzieningsverzoek om dit aannemelijk te maken. [2] Aan het besluit van 19 december 2022 heeft de Svb ten grondslag gelegd dat eiser vanaf 3 november 2021 geen duurzame band met Nederland meer heeft, waardoor hij niet als ingezetene verzekerd is voor kinderbijslag en daar geen recht op heeft. Eiser betwist dat hij het ingezetenschap is verloren door tijdelijk naar Marokko te gaan, waar zijn paspoorten werden ingenomen en hij niet terug kon. Aan de hand van wat is aangevoerd, kan worden geconcludeerd dat wel discussie kan worden gevoerd over de vraag of eiser na het vertrek naar Marokko nog als ingezetene van Nederland kon worden beschouwd. Maar daaruit volgt niet dat het standpunt van de Svb daarover in het besluit van 19 december 2022 onmiskenbaar onjuist is. Zoals hierna zal blijken, vergt het leerstuk ingezetenschap een meer inhoudelijke toets. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van evidente onredelijkheid met de afwijzing van het herzieningsverzoek. Het beroep tegen het bestreden besluit II is dan ook ongegrond.
Heeft de Svb op goede gronden de aanvraag kinderbijslag afgewezen?
5. Op grond van artikel 6, eerste lid, sub a van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) is de ingezetene verzekerd voor de kinderbijslag. Artikel 2 van de AKW bepaalt dat de ingezetene degene is die in Nederland woont. Uit artikel 3, eerste lid, van de AKW volgt dat de woonplaats naar de omstandigheden wordt beoordeeld. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat degene die Nederland metterwoon heeft verlaten en weer binnen een jaar metterwoon terugkeert – zonder in die periode elders te hebben gewoond – geacht wordt om ook voor de duur van de afwezigheid in Nederland te hebben gewoond. Op grond van artikel 6a, sub a van de AKW wordt in afwijking van artikel 6 van de AKW als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van de AKW volgt uit onder meer een toepasselijk verdrag. In dat kader geldt dat Nederland en Marokko het Algemeen verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (Verdrag) hebben gesloten. Artikel 5, eerste lid, van het Verdrag geeft de mogelijkheid voor het toekennen van kinderbijslag voor kinderen die in Marokko wonen. Op grond van artikel 35, sub a en b, van het Verdrag bestaat er vanaf 2 januari 2021 geen recht meer op kinderbijslag voor kinderen die per die datum op het grondgebied van Marokko wonen, tenzij de kinderbijslag voor die betreffende kinderen al op 1 januari 2021 werd ontvangen. De uitzondering op artikel 35, sub a, van het Verdrag geldt zolang het kind blijft wonen in Marokko en voor zover de rechthebbende en het kind zonder onderbreking blijven voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op kinderbijslag.
Tussen partijen is in geschil of eiser onder de overgangsregeling van het Verdrag valt.
5.1.
De Svb heeft aan het bestreden besluit I ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van een doorlopend recht, omdat het recht op kinderbijslag vanaf het 1e kwartaal 2022 al beëindigd is. Daarom valt eiser niet onder de overgangsregeling genoemd in het Verdrag tussen Nederland en Marokko.
5.2.
Eiser voert tegen het bestreden besluit I aan dat de Svb er ten onrechte van uitgaat dat geen sprake is van een doorlopend recht. De beëindiging van de kinderbijslag is terug te voeren op omstandigheden buiten eiser om. Er is volgens eiser nog steeds sprake van een doorlopend recht en hij doet een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Verder doet eiser een beroep op indirecte discriminatie, omdat eiser door zijn Marokkaanse nationaliteit in de problemen is gekomen. Daarmee komen de rechten van zijn kinderen in het gedrang en is er geen correctie als gevolg van de problematiek die eiser heeft door de duale nationaliteit.
5.3.
Om te bepalen of eiser onder de overgangsregeling valt, moet naar het oordeel van de rechtbank niet worden bezien of eiser vanaf 1 januari 2021 kinderbijslag ontving voor zijn in Marokko wonende kinderen, maar of eiser vanaf die datum onafgebroken aan de voorwaarden voor het recht op kinderbijslag voldoet. Van belang is daarom of eiser zonder onderbreking kan worden beschouwd als ingezetene van Nederland.
5.4.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad [3] komt het er bij de beoordeling naar de omstandigheden van ingezetenschap op aan of deze van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt. Verder hoeft het ontbreken van zowel een juridische binding als een economische binding niet te worden gecompenseerd met een sterke sociale binding om een woonplaats in Nederland aan te nemen. Er moet acht worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval.
5.5.
Het is de exclusieve taak van de rechter om in procedures als deze het wettelijk begrip ingezetene uit te leggen. Daarmee is niet gezegd dat de Svb geen wetsinterpreterende beleidsregels mag opstellen, maar deze regels kunnen de rechter niet binden. Zij zijn in het algemeen dus niet van doorslaggevende betekenis voor het antwoord op de vraag of een betrokkene als ingezetene moet worden aangemerkt. Wel moet steeds beoordeeld worden of de Svb zijn beleidsregels over dit onderwerp, voor zover daarin sprake is van een begunstigende uitleg van de wet, ook stelselmatig heeft toegepast. [4]
5.6.
In beleidsregel SB1027 heeft de Svb zijn uitgangspunten neergelegd aan de hand waarvan het einde van de verplichte verzekering na vertrek uit Nederland wordt beoordeeld. Het beleid heeft als uitgangspunt dat de band met Nederland minder sterk zal worden naarmate betrokkene langer in het buitenland verblijft. In gevallen waarin het onderzoek naar de feitelijke omstandigheden niet leidt tot de conclusie dat het verblijf in het buitenland definitief is, beschouwt de Svb betrokkene het eerste jaar na het feitelijk vertrek uit Nederland (nog) als ingezetene. Na dit jaar eindigt het ingezetenschap, tenzij betrokkene zelf aantoont dat hij nog wel als ingezetene valt aan te merken. Als iemand drie jaar in het buitenland verblijft, beschouwt de Svb hem niet meer als ingezetene. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen maakt de Svb hierop een uitzondering.
5.7.
De Svb heeft in het bestreden besluit I niet aan de hand van de feiten en omstandigheden het ingezetenschap van eiser beoordeeld. Daarom kleeft aan het bestreden besluit I een gebrek. In het bestreden besluit II is de Svb wel oppervlakkig – in het kader van de beoordeling of het oorspronkelijke besluit van 19 december 2022 onmiskenbaar onjuist is – ingegaan op het ingezetenschap van eiser, en ook ter zitting is dit aan de orde gekomen.
5.8.
Volgens de Svb heeft eiser gedurende zijn verblijf in Marokko het ingezetenschap heeft verloren. De Svb heeft om geen ingezetenschap aan te nemen doorslaggevend geacht: dat eiser langer dan drie jaar uit Nederland is geweest, dat hij geen economische binding meer had met Nederland omdat zijn uitkering was beëindigd, dat eiser geen woning in Nederland had om naar terug te kunnen keren en dat het gezin van eiser in Marokko woonde.
5.9.
Zoals door eiser ter zitting is toegelicht, verbleef hij vanaf medio maart 2020 tot juli 2023 bij familie in Marokko. Eiser wijst erop dat hij tientallen jaren in Nederland heeft gewoond en zich in een moeilijke persoonlijke situatie bevond. Hij was dakloos geraakt en werd behandeld in de verslavingszorg. Eiser zou oorspronkelijk maar voor een paar weken met de auto naar Marokko gaan. Als gevolg van de corona-epidemie ging alles dicht en daarna werden zijn paspoorten ingenomen vanwege een in Marokko aanhangig gemaakte gerechtelijke procedure. Eiser heeft in Marokko rechtsmiddelen ingezet om zijn paspoorten terug te krijgen, maar dat is niet gelukt. Hij heeft uiteindelijk in maart 2023 een nieuw paspoort bij de ambassade in Rabat aangevraagd en, nadat hij dit op 26 juni 2023 ontving, is hij vervolgens medio juli 2023 weer terug naar Nederland gekomen. Ook merkt eiser op dat – in de periode dat hij in Marokko verbleef – vier van zijn zeven kinderen en andere familieleden in Nederland woonden. Verder stond hij nog steeds ingeschreven bij Klik voor wonen en heeft hij vanuit Marokko daarop gereageerd.
5.10.
De rechtbank is van oordeel dat de Svb onvoldoende heeft beoordeeld of het vertrek van eiser naar Marokko een definitief of tijdelijk karakter had. Eiser heeft herhaaldelijk de intentie uitgesproken om terug te keren naar Nederland. Dit blijkt ook uit de inspanningen die hij tijdens zijn verblijf in Marokko in dat kader heeft verricht. Zo heeft eiser de rechtbank in Kenitra verzocht om zijn Nederlandse en Marokkaanse paspoort terug te krijgen. Dat verzoek werd op de zitting van 22 juni 2022 behandeld maar werd door de rechtbank in Kenitra afgewezen, omdat het paspoort van eiser was ontnomen om zijn aanwezigheid in een gerechtelijke procedure te verzekeren en deze procedure nog niet was afgerond. Ook heeft eiser bij de ambassade in Rabat een nieuw Nederlands paspoort aangevraagd. Eiser is teruggekeerd naar Nederland zodra dat kon. De intentie om terug te keren naar Nederland kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook objectief worden vastgesteld en is uiteindelijk verwezenlijkt. Dat dit ruim drie jaar heeft geduurd, komt door uitzonderlijke omstandigheden buiten toedoen van eiser en doet niet af aan de duurzame band van persoonlijke aard tussen eiser en Nederland die uit de volgende omstandigheden blijkt. Eiser – die zowel de Nederlandse als Marokkaanse nationaliteit heeft – heeft decennia in Nederland gewoond. Hij beschikte zowel in Nederland als Marokko niet over een eigen woning. Naast de kinderen in Marokko, had eiser in de betreffende periode ook vier kinderen en andere familieleden in Nederland wonen, die bovendien meermaals geld naar hem en zijn partner hebben opgestuurd toen hij in Marokko verbleef. [5] De rechtbank komt tot het oordeel dat eiser door de Svb ten onrechte niet als ingezetene is aangemerkt.
5.11.
Het beroep tegen het bestreden besluit I slaagt dan ook. De beroepsgronden over het evenredigheidsbeginsel en discriminatie behoeven daarom geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep tegen het bestreden besluit I is gegrond en het beroep tegen het bestreden besluit II is ongegrond.
6.1.
Dat betekent dat de Svb terecht het herzieningsverzoek heeft afgewezen. Het bestreden besluit II blijft in stand.
6.2.
De Svb heeft ten onrechte de aanvraag voor toekenning kinderbijslag afgewezen, althans voor zover het bestreden besluit I is gebaseerd op de veronderstelling dat eiser het ingezetenschap heeft verloren. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit I. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit I in stand te laten of zelf een beslissing op het bezwaar te nemen. Ook zal de rechtbank niet met een tussenuitspraak de Svb opdragen om het gebrek te herstellen met een betere motivering (een zogenoemde bestuurlijke lus van artikel 8:51a van de Awb). De reden hiervoor is dat het ingezetenschap een van de onderdelen is van de beoordeling door de Svb van het recht op kinderbijslag. De Svb heeft de aanvraag van de kinderbijslag verder niet beoordeeld. De Svb zal daarom een nieuw besluit moeten nemen, rekening houdend met deze uitspraak.
6.3.
Omdat het beroep tegen bestreden besluit I gegrond is, moet de Svb het griffierecht voor de procedure van het bestreden besluit I aan eiser vergoeden en krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. De Svb moet de proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van
€ 907,00. Omdat de zaak een neutraal gewicht heeft, is op deze waarde de factor 1,0 toegepast. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,00.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit I;
  • draagt de Svb op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen primair besluit I met inachtneming van deze uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
  • bepaalt dat de Svb het griffierecht van € 51,00 voor het beroep tegen het bestreden
besluit I aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de Svb tot betaling van € 1.814,00 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 6 mei 2025 door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 4:6:
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Algemene Kinderbijslagwet (AKW)
Artikel 2:
Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.
Artikel 3, eerste en derde lid:
1. Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
3. Hij die Nederland metterwoon heeft verlaten en binnen een jaar nadien metterwoon terugkeert zonder inmiddels in Aruba, Curaçao, Sint Maarten, de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, of op het grondgebied van een andere Mogendheid te hebben gewoond, wordt ook voor de duur van zijn afwezigheid geacht in Nederland te hebben gewoond.
Artikel 6, eerste lid, sub a:
1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die
a. ingezetene is;
Artikel 6a, sub a:
Zo nodig in afwijking van artikel 6 en de daarop berustende bepalingen:
a. wordt als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;
Artikel 14, eerste lid, sub a:
1. De Sociale verzekeringsbank stelt:
a. op aanvraag vast of een recht op kinderbijslag bestaat;
Algemeen verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko
Artikel 5, eerste lid:
1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen (...) 35d kunnen (....) de kinderbijslagen verkregen op grond van de wettelijke regelingen van een van de Verdragsluitende Partijen, op generlei wijze worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende of het kind woont op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij dan die op het grondgebied waarvan het orgaan dat de uitkering verschuldigd is, zich bevindt.
Artikel 35d, sub a en b:
a. In afwijking van artikel 5, eerste lid, heeft een persoon geen recht meer op kinderbijslag van een Verdragsluitende Partij uit hoofde van dit Verdrag voor kinderen die per 2 januari 2021 op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij wonen.
b. De bepalingen van het bovenstaande lid a zijn niet van toepassing op een persoon die op 1 januari 2021 kinderbijslag ontvangt voor kinderen die op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij wonen, zolang het kind blijft wonen op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij waar het kind zich bevindt op 1 januari 2021 en voor zover de rechthebbende en het kind zonder onderbreking blijven voldoen aan de andere voorwaarden voor het recht op kinderbijslag.

Voetnoten

1.CRvB 16 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:118.
2.CRvB 20 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2178.
3.De arresten van de Hoge Raad van 21 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1466 en 4 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6285.
4.Zie CRvB 22 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2791.
5.Vergelijk CRvB 1 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2997 en CRvB 4 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5323.