In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 januari 2025, wordt het beroep van eiser beoordeeld dat is ingesteld na een eerdere uitspraak van de rechtbank van 20 februari 2024. In die uitspraak werd bepaald dat de Dienst Toeslagen binnen tien weken moest beslissen op het bezwaar van eiser. Eiser stelt nu dat verweerder deze termijn niet heeft nageleefd, wat aanleiding geeft tot het indienen van een beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen op het bezwaar van eiser. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep ontvankelijk en gegrond is. De rechtbank legt verweerder een beslistermijn op van twee weken na verzending van de uitspraak om alsnog een besluit op het bezwaar te nemen. Daarnaast wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-, voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt.
Eiser krijgt ook een vergoeding voor het griffierecht en de proceskosten, die in totaal € 453,50 bedragen. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is om af te wijken van het landelijke beleid met betrekking tot de dwangsom. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.