In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 januari 2025, wordt het beroep van eiser beoordeeld dat is ingesteld na een eerdere uitspraak van de rechtbank van 14 februari 2024. In die uitspraak werd bepaald dat de Dienst Toeslagen binnen negen weken moest beslissen op het bezwaar van eiser. Eiser stelt nu dat verweerder deze termijn niet heeft nageleefd, wat aanleiding geeft voor het indienen van beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is, en doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen en verplicht verweerder om dit alsnog te doen binnen twee weken na verzending van de uitspraak.
Daarnaast wordt er een dwangsom opgelegd van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-, voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft. De rechtbank wijst erop dat de wettelijke bepalingen en eerdere uitspraken van andere rechtbanken in acht zijn genomen bij het bepalen van de beslistermijn en de dwangsom. Eiser krijgt ook een vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die in totaal € 453,50 bedragen. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat verweerder de kosten moet vergoeden.