In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 januari 2025, wordt het beroep van eiser beoordeeld dat is ingesteld na een eerdere uitspraak van de rechtbank van 14 maart 2024. In die uitspraak werd bepaald dat de Dienst Toeslagen binnen tien weken moest beslissen op het bezwaar van eiser. Eiser stelt nu dat verweerder deze termijn niet heeft nageleefd, wat aanleiding geeft tot het indienen van een beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is, en doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen en draagt verweerder op om dit alsnog te doen binnen twee weken na verzending van de uitspraak. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-, voor elke dag dat de termijn wordt overschreden. Eiser verzoekt ook om vaststelling van de rechterlijke dwangsom die voortvloeit uit de eerdere uitspraak, maar de rechtbank stelt vast dat zij onbevoegd is om hierover te oordelen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder, en bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- en proceskosten van € 453,50 aan eiser moet vergoeden.