ECLI:NL:RBZWB:2025:5716

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
22 augustus 2025
Zaaknummer
AWB 24_6478
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor herstelwerkzaamheden en aanpassingen aan de gevel van een woning

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 22 augustus 2025, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen inzake de verlening van een omgevingsvergunning behandeld. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 17 juli 2024, waarbij de omgevingsvergunning voor herstelwerkzaamheden en aanpassingen aan de gevel van een woning is verleend aan vergunninghouder. De rechtbank heeft de zaak op 20 juni 2025 behandeld, waarbij eiseres en deskundigen aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het college de omgevingsvergunning terecht heeft verleend, maar constateert ook dat het bestreden besluit lijdt aan een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek. De rechtbank stelt het college in de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen binnen acht weken. Eiseres heeft procesbelang, omdat zij schade heeft geleden door de verleende vergunning. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6478 WABOA
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen (college), verweerder.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] uit [plaats] (vergunninghouder),
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

1.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 17 juli 2024 (bestreden besluit) inzake de verlening van een omgevingsvergunning aan vergunninghouder.
1.2.
Het college heeft gereageerd op het beroep met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, [naam 1] en [naam 2] als deskundige meegebracht door eiseres. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
[naam 3] en [naam 4] . Namens vergunninghouder was aanwezig [naam 5] .
1.4.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
2. Vergunninghouder heeft op 9 juni 2023 een aanvraag gedaan om een omgevingsvergunning voor herstelwerkzaamheden en aanpassingen aan de gevel van de woning gelegen aan [adres] (het bouwwerk).
Met het besluit van 25 juli 2023 (primair besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder voor herstelwerkzaamheden en aanpassingen van de gevel van het bouwwerk. De omgevingsvergunning is verleend voor de volgende activiteit:
- het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onder a Wabo).
Eiseres heeft op 24 juli 2023 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Wettelijk kader
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze tussenuitspraak.
Bestreden besluit
4.1.
Het college heeft in het bestreden besluit de omgevingsvergunning in stand gelaten. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kent geen verplichting voor de aanvrager dan wel het college om eventuele belanghebbenden persoonlijk te informeren. Daarnaast heeft eiseres geen gronden aangevoerd op basis waarvan het college had moeten oordelen dat het aannemelijk was dat het bouwen van het bouwwerk niet voldeed aan het Bouwbesluit 2012. Gelet hierop mocht het college de omgevingsvergunning niet weigeren en is deze terecht verleend.
4.2.
Voorts leidt een eventuele schending van de zorgplicht uit het Bouwbesluit 2012 er niet toe dat de omgevingsvergunning niet had mogen worden verleend. Er dienen bij het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden echter wel maatregelen te worden getroffen ter voorkoming van onder meer beschadiging van andere al dan niet roerende zaken op een aangrenzend perceel. [1] Deze zorgplicht rust in beginsel op degene die de bouwwerkzaamheden uitvoert dan wel laat uitvoeren, ongeacht of dit als vergunningsvoorschrift bij de omgevingsvergunning is opgenomen. Indien er sprake is van een schending van de zorgplicht, dan is het college bevoegd om tot handhaving over te gaan.
Beroepsgronden
5.1.
Eiseres is van mening dat het college de omgevingsvergunning ten onrechte heeft verleend. Ondanks meldingen van eiseres omtrent de precaire situatie van de gevel en schade aan de belendingen verleende het college in juli 2023 toch een omgevingsvergunning. De gemeentelijke inspecteur had volgens eiseres moeten controleren of het stut- en stempelwerk van december 2022 voldeed aan de NEN-norm [2] .
5.2.
Voorts is er gestut, gesloopt en gebouwd op een wijze die niet voldeed aan het Bouwbesluit 2012. De heer [naam 6] heeft aangetoond dat de schade aan de woning van eiseres hierdoor is toegenomen. Op geen van deze momenten werd aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 voldaan. Het college had derhalve op grond van het Bouwbesluit 2012 geen omgevingsvergunning mogen verlenen aan vergunninghouder.
5.3.
Ook zijn bij de aanvraag van de omgevingsvergunning geen risicoanalyse en bouwveiligheidsplan overgelegd. De eis van een bouwveiligheidsplan is niet vrijblijvend. Het college heeft op grond van artikel 8.2 van het Bouwbesluit 2012 méér dan de publiekrechtelijke taak dan alleen op privaatrechtelijke overtredingen te handhaven. Het is ook de publiekrechtelijke taak om erop toe te zien dat een risicoanalyse, een veiligheidsplan en een monitoringsplan voor belendingen worden opgesteld en aangeleverd indien deze zijn vereist. Ten slotte wijst eiseres in dit verband op een e-mail van het college aan de aannemer ([bedrijf]).
Procesbelang
6.1.
De rechtbank beoordeelt ambtshalve of eiseres procesbelang heeft bij deze beroepsprocedure. De bestuursrechter is alleen geroepen tot het beantwoorden van rechtsvragen als het doel dat eiseres voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel kan worden bereikt en voor haar feitelijk van betekenis is. De bestuursrechter dient het beroep niet-ontvankelijk te verklaren indien het procesbelang ontbreekt.
6.2.
Eiseres heeft aangevoerd dat het procesbelang is gelegen in de omstandigheid dat gebruik is gemaakt van een ondeugdelijke constructie bij de herstelwerkzaamheden aan het bouwwerk. Eiseres heeft hierdoor schade geleden. Het college betwist niet dat eiseres schade aan haar woning heeft, maar wel dat dit samenhangt met de verlening van de omgevingsvergunning.
6.3.
De rechtbank oordeelt dat het causale verband tussen de schade van eiseres en de verleende omgevingsvergunning niet zonder een inhoudelijke beoordeling van het beroep kan worden uitgesloten. Eiseres heeft daarom een procesbelang.
Omvang van het geding
7. De rechtbank beoordeelt de door het college verleende omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De omgevingsvergunning is alleen verleend voor de activiteit ‘het bouwen van een bouwwerk’ [3] . Deze beroepsprocedure ziet derhalve niet op een verleende omgevingsvergunning voor de activiteit ‘slopen’. Daarnaast is geen sprake van een handhavingsbesluit dat ter beoordeling voorligt. Ten slotte valt hetgeen eiseres heeft aangevoerd ten aanzien van de ankers in de mandelige muur buiten de omvang van dit geding, omdat de omgevingsvergunning ziet op het herstellen van gevelonderdelen, het verwijderen van het bestaande balkon en het toevoegen van een Frans balkon.
Toetsingskader
8.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning in deze zaak is ingediend op 9 juni 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft. [4]
8.2.
Het gaat in deze zaak om een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Als het college een aanvraag voor een bouwactiviteit ontvangt, dan moet het college het bouwplan toetsen aan artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Bij die toetsing geldt een limitatief-imperatief stelsel. Dat wil zeggen dat het college moet beoordelen of zich één of meer van de weigeringsgronden uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo voordoen. Als dat niet het geval is, moet de gevraagde vergunning worden verleend.
8.3.
Niet in geschil is dat het bouwplan in overeenstemming is met de redelijke eisen van welstand, voldoet aan de geldende bouwverordening en in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Boulevard’.
Bouwbesluit 2012
9.1.
Eiseres voert aan dat het college de omgevingsvergunning in strijd met het Bouwbesluit 2012 heeft verleend, omdat de zorgplicht is geschonden. Er is gestut, gesloopt en gebouwd op een wijze die niet voldeed aan het Bouwbesluit 2012.
9.2.
De toets die het college moet uitvoeren is een aannemelijkheidstoets. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [5] volgt dat het college beoordelingsruimte toekomt bij de beantwoording van de vraag of op basis van de door de aanvrager overgelegde stukken het aannemelijk is dat wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012. Dit betekent dat niet al op dat moment hoeft vast te staan dat aan het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan. [6] Als echter gemotiveerd wordt gesteld dat het bouwwerk niet aan het Bouwbesluit 2012 voldoet, kan niet langer zonder nadere toetsing en motivering aannemelijk worden geacht dat het bouwplan daaraan voldoet.
9.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college bij de verlening van de omgevingsvergunning aannemelijk heeft mogen achten dat wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012. De oude balk in de gevel is door vergunninghouder vervangen door een IPE400-balk. Ter zitting heeft het college verklaard en ook uit de technische informatie bij de omgevingsvergunning (bijlage 2) blijkt dat deze balk veel sterker en stijver is dan de bestaande ligger. Eiseres heeft dit niet betwist. Dat er roestvorming is ontstaan aan de bestaande latei, doet geen afbreuk aan het oordeel dat het college aannemelijk mocht achten dat met het vervangen van de balk wordt voldaan aan de voorschriften uit het Bouwbesluit 2012. Eiseres heeft verder niet gemotiveerd gesteld dat het bouwwerk niet voldoet aan het Bouwbesluit 2012. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat de door eiseres meegenomen deskundige ( [naam 2] ) ook niet heeft verklaard dat het college de situatie anders had moeten beoordelen.
Bouwveiligheidsplan
10.1.
Eiseres voert aan dat bij de aanvraag van de omgevingsvergunning ten onrechte geen risicoanalyse en bouwveiligheidsplan is overgelegd.
10.2.
Op grond van artikel 2.2 van de Regeling Omgevingsrecht verstrekt de aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit verschillende gegevens en bescheiden ten behoeve van toetsing aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012. De op grond van de artikelen 8.2 tot en met 8.6 van het Bouwbesluit 2012 te treffen maatregelen worden op aanwijzing van het bevoegd gezag vastgelegd in een veiligheidsplan. [7]
10.3.
De rechtbank stelt vast dat het college de veiligheidsrisico’s bij de aanvraag van de omgevingsvergunning heeft beoordeeld doormiddel van een risicomatrix. Ter zitting heeft het college nader toegelicht dat uit de risicomatrix een score lager dan 12 kwam, waardoor een bouwveiligheidsplan op grond van haar beleid niet noodzakelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank was vergunninghouder derhalve
in beginselniet verplicht om een bouwveiligheidsplan te overleggen. Echter, eiseres voert in dit verband aan dat het college expliciet in een e-mailbericht van 23 augustus 2023 heeft toegezegd dat een bouwveiligheidsplan noodzakelijk is. Eiseres doet hiermee een beroep op het vertrouwensbeginsel.
10.4.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 29 mei 2019 [8] , moet degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja, hoe. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging afkomstig is van het bevoegde bestuursorgaan of aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Voor toerekening van een onbevoegde uitlating is nodig dat de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.
10.5.
De e-mail van 23 augustus 2023 waarnaar eiseres verwijst, is afkomstig van een inspecteur Bouw- en Woningtoezicht, Team Vergunningen, Toezicht en Handhaving, van de gemeente Vlissingen en gericht aan de aannemer van de bouw- en herstelwerkzaamheden van het bouwwerk ([bedrijf]).
In de e-mail staat het volgende:
“Om zaken zeker te stellen tijdens de fase van herstel van de gevel van nr. 24-26 verlangt de gemeente aanvullend een veiligheidsplan én een plan van aanpak.”
10.6.
De rechtbank stelt vast dat dit e-mailbericht is verzonden na het nemen van het primaire besluit op 25 juli 2023, maar vóór het nemen van het bestreden besluit op 17 juli 2024. Het college heeft hier ten onrechte geen rekening mee gehouden bij de heroverweging van het primaire besluit. De rechtbank is van oordeel dat eiseres aan de e-mail het gerechtvaardigde vertrouwen kon ontlenen dat het college in het kader van de heroverweging van de verleende omgevingsvergunning alsnog een bouwveiligheidsplan zou vereisen. In de namens het college opgestelde e-mail staat immers dat de gemeente een aanvullend bouwveiligheidsplan van [bedrijf] verlangt. Daarnaast komt de rechtbank tot het oordeel dat deze toezegging aan het college kan worden toegerekend. Eiseres kon en mocht in de hiervoor beschreven omstandigheden redelijkerwijs veronderstellen dat de betrokken inspecteur de opvatting van het college vertolkte.
10.7.
Het bestaan van gerechtvaardigde verwachtingen brengt niet mee dat aan die verwachtingen altijd moet worden voldaan. Andere belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen zwaarder wegen. Bij deze belangenafweging kan ook een rol spelen of betrokkene op basis van de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij/zij schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden. Wanneer er andere belangen in de weg staan aan honorering van het gewekte vertrouwen kan voor het bestuursorgaan de verplichting ontstaan om de geleden schade te vergoeden als onderdeel van de besluitvorming.
10.8.
Het gegeven dat bij de heroverweging van de verleende omgevingsvergunning geen bouwveiligheidsplan is overgelegd en in dit verband geen belangenafweging is gemaakt, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat het bestreden besluit lijdt aan een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek. Hierbij merkt de rechtbank op dat ter zitting is gebleken dat enkel nog stucwerk moet worden uitgevoerd. Het college dient zelf nader onderzoek te doen wat het opstellen van een bouwveiligheidsplan in het concrete geval nog kan opleveren en de hierbij betrokken belangen afwegen. In het geval dat dit ertoe leidt dat het vertrouwen van eiseres niet wordt gehonoreerd, moet de schade, die eiseres heeft geleden doordat zij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de toezegging van het college, volledig worden vergoed. [9]
Conclusie
11.1.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit lijdt aan een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen om een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het college in de gelegenheid stellen om alsnog een belangenafweging te maken en zo nodig een standpunt in te nemen over de vergoeding van schade. De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
11.2.
De rechtbank zal de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen bepalen op acht weken. Als het college hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het college dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het college wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
11.3.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.
Beslissing
De rechtbank:
- stelt het college in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van wat in deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt het college op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. T.I. van Term, rechter, in aanwezigheid van
mr.S.C.J.J. van Roij, griffier op 22 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze tussenuitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: voor deze tussenuitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:51a
1. De bestuursrechter kan het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De vorige volzin vindt geen toepassing, indien belanghebbenden die niet als partij aan het geding deelnemen daardoor onevenredig kunnen worden benadeeld.
2. De bestuursrechter bepaalt de termijn waarbinnen het bestuursorgaan het gebrek kan herstellen. Hij kan deze termijn verlengen.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid, onder a
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk (…)
Artikel 2.l0
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
Bouwbesluit 2012
Artikel 8.2
1. Bij het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden worden maatregelen getroffen ter voorkoming van:
letsel van personen op een aangrenzend perceel of een aan het bouw- of sloopterrein grenzende openbare weg, openbaar water of openbaar groen;
letsel van personen die het bouw- of sloopterrein onbevoegd betreden, en
beschadiging of belemmering van wegen, van in de weg gelegen werken en van andere al dan niet roerende zaken op een aangrenzend perceel of op een aan het bouw- of sloopterrein grenzende openbare weg, openbaar water of openbaar groen.
2. Bij bouw- en sloopplaatsen van een te bouwen of te slopen gebouw wordt een veiligheidsafstand vrijgehouden bepaald volgens paragraaf 6.2 van de Landelijke richtlijn Bouw- en sloopveiligheid, versie 1.2 augustus 2018.

Voetnoten

1.Artikel 8.2 van het Bouwbesluit.
2.Zoals vastgelegd in hoofdstuk 2 van het Bouwbesluit 2012.
3.Artikel 2.1, eerste lid, onder a Wabo.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 10 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:44.
5.Bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4197 en van 5 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:407.
6.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3598.
7.Artikel 8.7 Bouwbesluit.
9.Zie de conclusie van staatsraad advocaat-generaal Snijders van 21 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3420.