In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen de Dienst Toeslagen beoordeeld. Eiser had eerder beroep ingesteld na een uitspraak van 30 april 2024, waarin de rechtbank had bepaald dat de Dienst Toeslagen binnen zes weken op het bezwaar van eiser moest beslissen. Eiser stelt dat de Dienst Toeslagen deze termijn niet heeft nageleefd, wat aanleiding geeft voor het indienen van een nieuw beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is, en doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de Dienst Toeslagen niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen en legt de Dienst op om dit alsnog te doen binnen twee weken na verzending van de uitspraak. Tevens wordt er een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd, met een maximum van € 37.500,-, voor elke dag dat de termijn wordt overschreden. Eiser krijgt ook een vergoeding voor het griffierecht en proceskosten, die door de Dienst Toeslagen moet worden betaald. De rechtbank benadrukt dat de beslistermijn van zestig weken al was verstreken en dat er geen aanleiding is om een andere termijn te bepalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.