In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 januari 2025, wordt het beroep van eiser beoordeeld dat is ingesteld na een eerdere uitspraak van 14 december 2023. In die uitspraak werd de Dienst Toeslagen opgedragen om binnen zes weken te beslissen op het bezwaar van eiser. Eiser stelt dat verweerder deze termijn niet heeft nageleefd, wat aanleiding geeft tot het indienen van beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is, en doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen en bepaalt dat verweerder dit alsnog moet doen binnen twee weken na verzending van de uitspraak. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-, voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt. Eiser krijgt recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die door verweerder moeten worden betaald. De rechtbank benadrukt dat de beslistermijn van zestig weken na ontvangst van het bezwaarschrift is verstreken, en dat er geen aanleiding is om een andere termijn te bepalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.