Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2025 in de zaak tussen
[eiser] , te [plaats] , eiser,
Samenvatting
.Eiser heeft de bijzonder bijstand tijdens de procedure bij de rechtbank alsnog gekregen. Hij krijgt daarom een proceskostenvergoeding. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Inleiding
22 februari 2024 was ingetrokken.
2 september 2024 een advies uitgebracht aan het college. In het bestreden besluit van
17 september 2024 heeft het college het advies van de commissie overgenomen. Dit betekent dat eisers bezwaar tegen primair besluit 1 niet-ontvankelijk is verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Eisers bezwaar tegen primair besluit 2 is gegrond verklaard, waardoor eiser alsnog bijzondere bijstand ter hoogte van € 159,- ontvangt voor de kosten van rechtsbijstand. Eisers bezwaar tegen primair besluit 3 is niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit te laat is ingediend. Eisers bezwaar tegen primair besluit 4 is ongegrond verklaard, onder aanpassing van de motivering en grondslag. Dit betekent dat eisers bijstandsuitkering vanaf 22 februari 2024 wordt ingetrokken op basis van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet, omdat het recht niet langer is vast te stellen wegens schending van de inlichtingenplicht. Tot slot is eisers bezwaar tegen primair besluit 5 ongegrond verklaard, onder toevoeging van artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet als afwijzingsgrond.
mr. [persoon 3] .
Beoordeling door de rechtbank
13 september 2016 [4] .
als onderdeel van het fraudeonderzoek naar eisers recht op bijstand een inbreuk vormen op het recht op respect voor het privéleven van eiser. De vraag is echter of de inbreuk een gerechtvaardigde inmenging in zijn privéleven was. Het is vaste rechtspraak dat een bijstandsverlenende instantie bij de uitvoering van een onderzoek naar het recht op bijstand van een betrokkene waarnemingen mag verrichten. Het is daarbij wel van belang dat dit in de gegeven situatie en gelet op de bekende feiten en omstandigheden noodzakelijk is en dat deze waarnemingen niet een min of meer compleet beeld geven van een bepaald aspect van het persoonlijk leven van de betrokkene. De waarnemingen die in dit geval zijn gedaan, geven niet een dergelijk min of meer compleet beeld. Het gaat om korte momentopnames over een relatief korte periode van negen weken. De waarnemingen waren gericht op [werkgever] en op de aanwezigheid van eisers auto in de nabijheid van [werkgever] , de voormalige zaak van eiser. Bovendien is voor een deugdelijk onderzoek van belang dat op meerdere momenten (verschillende dagen en tijdstippen) wordt waargenomen. De rechtbank acht verder van belang dat de waarnemingen zijn gedaan na een concrete melding van een klantmanager van het college dat hij eiser werkend heeft waargenomen in [werkgever] én twijfels van het college bij eisers verklaringen over het al dan niet verrichten van werkzaamheden in [werkgever] en daarvan overlegde urenstaten. Hierna bestond er voor het college geen andere mogelijkheid om objectief vast te stellen of de bijstand rechtmatig werd verleend dan waarnemingen te verrichten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de aard en de inzet van de waarnemingen een beperkte en aanvaardbare inbreuk op het recht op respect voor het privéleven van eiser vormden en dat voldaan is aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. De algemene onderzoeksbevoegdheid van artikel 53a van Participatiewet biedt hiervoor een toereikende wettelijke grondslag in de zin van artikel 8, tweede lid, van het EVRM. Dit geldt ook voor het ondersteunende gebruik van de fotocamera bij de waarnemingen. Hierbij is van belang dat met de foto’s slechts de door de handhavingsmedewerkers aangetroffen situatie is vastgelegd. Daarvan kon ook gedetailleerd schriftelijk verslag worden gedaan. Met de foto’s is de aanwezigheid van eisers auto in de nabijheid van [werkgever] vastgelegd. De foto’s bieden daarom niet meer zicht op de privé-omgeving van eiser dan de handhavingsmedewerkers met eigen ogen hebben waargenomen, en dan in een schriftelijk verslag had kunnen worden vastgelegd. Daarmee is ook ten aanzien van het gebruik van een fotocamera voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. [5] De rechtbank is verder niet gebleken dat het college met haar onderzoek een onaanvaardbare inbreuk op het privéleven van eiser heeft gemaakt. Het college heeft het waarnemingsjournaal van 2 mei 2024 dus mogen gebruiken bij de totstandkoming van de bestreden besluitvorming.
werkzaamheden worden verricht. Ook is niet van belang of uit die werkzaamheden
inkomsten worden genoten. Voor het recht op bijstand moet namelijk niet alleen rekening worden gehouden met het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook met het inkomen waarover de betrokkene redelijkerwijs kan beschikken. Dit volgt uit artikel 31, eerste lid, in verbinding met artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet. De aanwezigheid van een betrokkene op zijn werkplek tijdens gebruikelijke arbeidsuren rechtvaardigt de vooronderstelling dat hij gedurende alle uren waarop hij daar aanwezig is op geld waardeerbare arbeid verricht. Dit is vaste rechtspraak. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is. [8] Eiser is daarin niet geslaagd, omdat zijn stellingen dat hij er niet altijd was voor werk maar ook om advies te geven aan de nieuwe eigenaar of voor de gezelligheid onvoldoende zijn (onderbouwd) om wat in vaste rechtspraak over op geld waardeerbare werkzaamheden is geoordeeld te ontkrachten. In beginsel worden advieswerkzaamheden aangemerkt als op geld waardeerbare werkzaamheden. Eiser had deze advieswerkzaamheden moeten melden bij het college en deze dus ook opnemen in zijn urenstaten. De door eiser genoemde uitspraak van deze rechtbank van 9 februari 2023 [9] noopt niet tot een ander oordeel, omdat in die uitspraak geen sprake was van zowel werken als adviseren. En indien eiser alleen voor de gezelligheid aanwezig was in [werkgever] , was het aan hem om dit aannemelijk te maken. Dit heeft eiser nagelaten. Omdat vaststaat dat eiser wist – in ieder geval sinds het gesprek bij het college op 22 februari 2024 – dat hij het college diende te informeren over zijn aanwezigheid bij [werkgever] en de werkzaamheden die hij daar verrichtte, had het hem redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat hij door dit niet te doen de inlichtingenverplichting heeft geschonden.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in eisers proceskosten tot een bedrag van € 2.868,-.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Bijlage: wettelijk kader
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.