In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 februari 2025, wordt het beroep van eiser beoordeeld dat is ingesteld na een eerdere uitspraak van 25 maart 2024. In die uitspraak werd de Dienst Toeslagen opgedragen om binnen zeven weken te beslissen op het bezwaar van eiser. Eiser stelt nu dat verweerder deze termijn niet heeft nageleefd, wat aanleiding geeft tot het indienen van een beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen en dat er geen aanleiding is om een andere beslistermijn op te leggen. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar moet nemen. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-, voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt.
Daarnaast moet verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiser vergoeden en een proceskostenvergoeding van € 453,50 betalen. De rechtbank wijst erop dat de uitspraak openbaar is gemaakt en dat partijen de mogelijkheid hebben om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.