In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 19 juni 2024. In die uitspraak staat dat verweerder binnen twee weken moet beslissen op het bezwaar van eiser. Eiser stelt nu beroep in omdat verweerder dat volgens hem niet heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn een besluit heeft genomen op het bezwaar van eiser. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is. De rechtbank legt verweerder een beslistermijn op van twee weken na verzending van deze uitspraak, conform artikel 8:55d van de Awb.
Daarnaast wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-, voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt. De rechtbank ziet geen aanleiding om van het landelijke beleid af te wijken. Eiser krijgt gelijk, en verweerder moet het griffierecht van € 51,- en een proceskostenvergoeding van € 453,50 aan eiser vergoeden.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 20 februari 2025 en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.