202303415/1/V3.
Datum uitspraak: 10 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 25 mei 2023 in zaak nr. NL23.14043 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 4 mei 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 25 mei 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.R. den Toonder, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De vreemdeling klaagt in de enige grief weliswaar terecht dat de rechtbank ten onrechte zijn beroepsgrond over de inspanningsverplichting van de staatssecretaris niet heeft besproken, maar dat leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De beroepsgrond faalt namelijk, zodat de rechtbank terecht het beroep ongegrond heeft verklaard.
Tijdens de strafrechtelijke detentie van de vreemdeling, die duurde van 24 maart 2023 tot en met 4 mei 2023, had de staatssecretaris een inspanningsverplichting om te voorkomen dat hij na afloop van die detentie in bewaring moest worden gesteld (paragraaf A5/6.12 van de Vc 2000). De staatssecretaris heeft op de zitting van de rechtbank erkend dat die inspanning niet is verricht omdat er geen melding is gedaan van de detentie aan de DT&V. Bij het niet voldoen aan de inspanningsverplichting is ruimte voor een belangenafweging. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 23 januari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH1548. De staatssecretaris heeft zich op de zitting bij de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat zijn belangen zwaarder wegen dan de ernst van het gebrek en het daardoor geschonden belang van de vreemdeling. Hij heeft er daarbij terecht op gewezen dat de vreemdeling meerdere malen met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij niet meewerkt aan zijn uitzetting. Uit de maatregel van bewaring blijkt namelijk dat de vreemdeling in 2017 en 2018 met onbekende bestemming is vertrokken en de rechtbank heeft onweersproken overwogen dat de vreemdeling meerdere malen niet is verschenen op vertrekgesprekken. Verder blijkt uit een proces-verbaal van bevindingen van 21 april 2023 dat de vreemdeling bij het invullen van een nationaliteitsverklaring een andere naam en nationaliteit heeft ingevuld en uit een verslag van het vertrekgesprek van 8 mei 2023 blijkt dat hij iedere medewerking aan terugkeer naar Marokko weigert. De ernst van het gebrek weegt daarom niet op tegen de belangen die met de maatregel van bewaring gediend zijn.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop zij rust. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Baldinger
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vonk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2023
345