ECLI:NL:RVS:2024:1544

Raad van State

Datum uitspraak
15 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
202204413/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling en proceskostenveroordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 26 juli 2022. De vreemdeling was op 8 juli 2022 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Boone, heeft hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de rechtbank een proceskostenveroordeling had moeten uitspreken vanwege een gebrek in het proces-verbaal van 8 juli 2022. Dit gebrek had betrekking op de onjuiste functiebenaming van twee verbalisanten, wat relevant is voor de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank dit niet onderkend heeft en dat de grief van de vreemdeling slaagt.

De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de staatssecretaris niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de rechtbank in beroep ten onrechte niet heeft toegekend, evenals de proceskosten voor het hoger beroep. De Afdeling past een wegingsfactor van 0,5 toe op de proceskosten voor het hoger beroep, aangezien het hoger beroep enkel over de proceskostenveroordeling gaat en van eenvoudige aard is.

Uitspraak

202204413/1/V3.
Datum uitspraak: 15 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 26 juli 2022 in zaak nr. NL22.13420 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 26 juli 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Boone, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       In de enige grief betoogt de vreemdeling terecht dat de onjuiste functiebenaming van twee verbalisanten in het proces-verbaal van 8 juli 2022 tot een proceskostenveroordeling had moeten leiden. Het gebrek in het proces-verbaal heeft betrekking op de staandehouding, overbrenging en ophouding van de vreemdeling. De rechtbank had om die reden aanleiding moeten zien om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten en heeft dat niet onderkend. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraak van 25 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1195, onder 2.3 en de proceskostenveroordeling in die uitspraak, in samenhang gelezen met haar uitspraak van 3 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1498, onder 2.2. Dat naar het oordeel van de rechtbank het gebrek in het proces-verbaal te gering is, is niet relevant voor de vraag of er aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling. De ernst van een gebrek in de staandehouding, de ophouding of de verlenging van de ophouding kan namelijk slechts een rol spelen in het kader van de belangenafweging en de mogelijke gevolgen van een gebrek voor de rechtmatigheid van een maatregel van bewaring.
De grief slaagt.
2.       De Afdeling ziet ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van bij de vreemdeling opgekomen proceskosten voor het gebrek in het proces-verbaal van 8 juli 2022. De staatssecretaris moet de proceskosten die de rechtbank in beroep ten onrechte niet heeft toegekend en de proceskosten voor het hoger beroep vergoeden. De Afdeling past bij de proceskosten voor het hoger beroep een wegingsfactor licht (factor 0,5) toe, omdat het hoger beroep alleen gaat over de proceskostenveroordeling en van eenvoudige aard is.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 26 juli 2022 in zaak nr. NL22.13420, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid te veroordelen tot vergoeding van bij de vreemdeling opgekomen proceskosten voor het gebrek in het proces-verbaal van 8 juli 2022;
III.      bevestigt de uitspraak voor het overige;
IV.     veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.187,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Nouta, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Nouta
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2024
922