202300495/1/V3.
Datum uitspraak: 22 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 16 januari 2023 in zaak nr. NL21.19744 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 16 januari 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.A. Welling, advocaat in Wageningen, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven. De vreemdeling heeft daarop gereageerd.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
Overwegingen
De uiterste overdrachtsdatum
1. Partijen zijn het niet eens over de vraag of de uiterste overdrachtsdatum is verstreken. Het is tussen partijen niet in geschil dat de verzoeken om een voorlopige voorziening door de voorzieningenrechter in beroep en in hoger beroep zijn toegewezen. Uit de artikelen 29, eerste lid, en 27, derde lid, van de Dublinverordening en uit bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4197, volgt dat het door de voorzieningenrechter van de Afdeling toegewezen verzoek om een voorlopige voorziening de overdrachtstermijn opschort als ook een verzoek om een voorlopige voorziening door de voorzieningenrechter van de rechtbank in beroep is toegewezen. Anders dan de vreemdeling betoogt, is de door de voorzieningenrechter van de rechtbank getroffen voorlopige voorziening niet komen te vervallen door de uitspraak op het beroep. Door die getroffen voorlopige voorziening is de uiterste overdrachtsdatum verlengd tot zes maanden na de uitspraak op het beroep. Doordat ook de voorzieningenrechter van de Afdeling een voorlopige voorziening heeft getroffen, heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat de uiterste overdrachtsdatum zes maanden na de uitspraak op het hoger beroep verstrijkt. Het hoger beroep
2. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.1. Het hogerberoepschrift gaat namelijk onder meer over rechtsvragen die eerder door de Afdeling zijn beantwoord (uitspraken van 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455, onder 6.3-6.5, over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Polen, en ECLI:NL:RVS:2024:3456, onder 3, over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen. 3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.C.M. van Trappen, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Trappen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2024
985