202206120/1/V3.
Datum uitspraak: 24 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 30 september 2022 in zaak nr. NL21.8497 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 30 september 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.I. Siers, advocaat in Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
Het hoger beroep
1. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling bestrijdt het oordeel van de rechtbank over de leeftijdsregistratie, maar die rechtsvraag heeft in deze zaak geen zelfstandige betekenis. De vreemdeling komt namelijk tevergeefs op tegen het oordeel van de rechtbank over het risico op ernstige schade bij terugkeer naar Somalië en over het gezinsleven tussen hem en zijn moeder. Dat betekent dat de afwijzing van zijn asielaanvraag stand houdt, ongeacht zijn werkelijke geboortedatum.
1.1. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
Overschrijding redelijke termijn
2. De vreemdeling heeft verzocht om schadevergoeding, omdat volgens hem de redelijke termijn voor het beslissen op zijn asielaanvraag van 20 juni 2018 is overschreden. De Afdeling wijst dit verzoek toe en legt hieronder uit waarom.
2.1. De minister heeft op 30 oktober 2018 op de asielaanvraag beslist en op diezelfde dag heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen dat besluit. De rechtbank heeft dat besluit op 21 december 2018 vernietigd, waarna de minister hoger beroep heeft ingesteld. De Afdeling heeft dat hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard in de uitspraak van 22 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3951. De minister heeft op 27 mei 2021 opnieuw op de asielaanvraag beslist en de vreemdeling heeft op 3 juni 2021 beroep ingesteld tegen dat besluit. De rechtbank heeft uitspraak gedaan op 30 september 2022. De vreemdeling heeft daartegen op 26 oktober 2022 hoger beroep ingesteld en daarop doet de Afdeling vandaag uitspraak. 2.2. In een geval als dit, waarin vernietiging door de rechtbank van een besluit leidt tot herhaalde besluitvorming door de minister op de oorspronkelijke aanvraag, moet de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig aan het bestuursorgaan worden toegerekend. De Afdeling verwijst naar de uitspraak van 7 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM0213, onder 2.7.1. Als uitgangspunt geldt dat in zaken die uit twee rechterlijke instanties bestaan een totale lengte van de procedure van vier jaar redelijk is. De Afdeling verwijst naar de uitspraak van 5 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2276, onder 2. 2.3. Uitgaande van een tarief van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, veroordeelt de Afdeling de minister tot betaling van een bedrag van € 2.000,00 aan de vreemdeling, als vergoeding voor de door hem geleden immateriële schade, wegens overschrijding van de redelijke termijn, met toepassing van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb.
Conclusie
3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden voor het hoger beroep. De minister moet wel de proceskosten vergoeden voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding. De Afdeling stelt deze vast op € 437,50 (1 punt met een wegingsfactor 0,5).
4.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot het betalen van een schadevergoeding van € 2.000,00 aan de vreemdeling, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van openbaarmaking van deze uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening;
III. veroordeelt de minister tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Buntjer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2024
962