10.1.Dit betoog slaagt, maar leidt niet tot vernietiging van het bestreden besluit. [naam 2] voert terecht aan dat hij niet kan worden aangemerkt als overtreder van het verbod uit artikel 2.3, aanhef en onder b, van de Wabo, nu de bouwvergunning niet aan hem is verleend en hij geen werkzaamheden heeft uitgevoerd in afwijking van deze vergunning. [naam 2] is echter wel overtreder van het verbod uit artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo, nu hij eigenaar is van twee garageboxen die in afwijking van (de voorschriften van) de bouwvergunning zijn gerealiseerd. Het bestreden besluit vermeldt daarom in strijd met artikel 5:9, aanhef en onder a, van de Awb niet het juiste overtreden voorschrift. De rechtbank ziet echter aanleiding dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb omdat niet aannemelijk is dat [naam 2] hierdoor is benadeeld.
11. De rechtbank volgt [naam 1] niet in zijn betoog dat verweerder ook handhavend had moeten optreden tegen de afwijkende positionering van de twee garageboxen van [naam 2] . Vaststaat dat verweerder bij besluit van 6 januari 2020 een omgevingsvergunning aan [naam 2] heeft verleend, waarmee deze afwijkende positionering is gelegaliseerd. Dat betekent dat de positionering van de garageboxen van [naam 2] ten tijde van het bestreden besluit geen overtreding opleverde.
12. De conclusie van het voorgaande is dat verweerder met betrekking tot de garageboxen van [bedrijfsnaam 1] terecht heeft aangenomen dat sprake is van een overtreding van artikel 2.3, aanhef en onder b, van de Wabo. Die overtreding betreft zowel het kleur- en materiaalgebruik als de positionering van de garageboxen.
Ten aanzien van de garageboxen van [naam 2] is sprake van een overtreding van artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo. Deze overtreding is beperkt tot het kleur- en materiaalgebruik in afwijking van de bouwvergunning van 21 februari 2013.
Beginselplicht tot handhaving
13. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
Is er concreet zicht op legalisatie?
14. [bedrijfsnaam 1] en [naam 2] betogen dat er concreet zicht op legalisatie bestaat, omdat verweerder niet handhavend optreedt tegen een vergelijkbaar geval op het nabijgelegen perceel [adres 3] . Volgens [bedrijfsnaam 1] en [naam 2] is daarom bovendien sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Volgens hen heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom in hun geval wel is overgegaan tot handhavend optreden, terwijl niet handhavend is opgetreden op het [adres 3] .