ECLI:NL:RVS:2024:5294
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Oostenrijk
In deze zaak heeft de vreemdeling, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend, een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit verzoek volgde op een besluit van de minister van Asiel en Migratie van 21 oktober 2024, waarin de aanvraag van de vreemdeling niet in behandeling werd genomen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, had op 18 december 2024 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de minister vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De vreemdeling stelde hoger beroep in tegen deze uitspraak en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat zijn voorgenomen overdracht aan Oostenrijk op 20 november 2024 zou worden stopgezet.
De voorzieningenrechter overwoog dat, gelet op de aangevoerde argumenten, het niet aannemelijk was dat de uitspraak van de rechtbank zou worden vernietigd. De voorzieningenrechter weegt de belangen van zowel de minister als de vreemdeling mee in zijn beslissing. Hij concludeert dat de overdracht aan Oostenrijk, die op basis van de Dublinverordening is vastgesteld, geen onomkeerbare gevolgen heeft. Mocht Nederland uiteindelijk verantwoordelijk worden voor de behandeling van het asielverzoek, dan kan de vreemdeling vanuit Oostenrijk teruggeleid worden naar Nederland. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en de minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.
De uitspraak werd gedaan door mr. C.M. Wissels, in aanwezigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 december 2024.