ECLI:NL:RVS:2025:2276

Raad van State

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
202405320/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een eerdere uitspraak inzake schadevergoeding door de raad voor rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Afdeling van de Raad van State op 16 mei 2025 een verzoek om herziening behandeld van een eerdere uitspraak van 8 november 2023. De verzoeker, die in [plaats] woont, had eerder een verzoek om herziening ingediend dat op 21 augustus 2024 werd afgewezen. Het verzoek om herziening betreft een uitspraak waarin het hoger beroep van de verzoeker tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 maart 2022 ongegrond werd verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat de raad voor rechtsbijstand geen schadevergoeding aan de verzoeker verschuldigd was, omdat een eerder besluit van 25 april 2008 rechtmatig was. De verzoeker stelde dat de schade het gevolg was van dit besluit, maar de Afdeling oordeelde dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding.

Tijdens de mondelinge uitspraak werd het verzoek om herziening afgewezen. De Afdeling benadrukte dat herziening alleen mogelijk is op basis van feiten of omstandigheden die vóór de uitspraak plaatsvonden, niet bekend waren bij de indiener en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De verzoeker heeft echter geen dergelijke feiten of omstandigheden aangevoerd. Daarom werd het verzoek om herziening afgewezen en werd bepaald dat de raad geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202405320/1/A2.
Datum uitspraak: 16 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) op het verzoek van:
[verzoeker], wonend in [plaats],
verzoeker,
om herziening (artikel 8:119 van de Awb) van de uitspraak van de Afdeling van 8 november 2023 in zaak nr. 202201616/1/A2.
Openbare zitting gehouden op 16 mei 2025 om 12:15 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad: mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer
Griffiers: mr. L.E.E. Konings en mr. I.K. van de Riet
Verschenen:
[verzoeker]
====================================
[verzoeker] heeft de Afdeling verzocht om herziening van haar uitspraak van 21 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3397. Bij die uitspraak heeft de Afdeling een eerder verzoek van [verzoeker] om herziening van haar uitspraak van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4114, afgewezen. Het huidige verzoek wordt daarom opgevat als verzoek om herziening van de uitspraak van 8 november 2023.
In die uitspraak heeft de Afdeling het hoger beroep van [verzoeker] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 maart 2022 in zaak nr. 20/3802 ongegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad) geen schadevergoeding aan [verzoeker] verschuldigd is. [verzoeker] had als oorzaak van de gestelde schade een besluit van 25 april 2008 aangewezen, waarbij een verzoek om herziening van een afwijzing van een aanvraag om gesubsidieerde rechtsbijstand in een procedure tegen het UWV buiten behandeling is gesteld. Aangezien dat besluit rechtmatig moet worden geacht, bestaat geen aanleiding voor toekenning van schadevergoeding.
Beslissing
De Afdeling wijst het verzoek af.
Motivering
Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt:
"1. De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden."
Het is onmiskenbaar dat als de op de zitting besproken gebeurtenissen uit het verleden die volgens [verzoeker] onrechtmatig jegens hem zijn niet hadden plaatsgevonden, deze procedure en het onderliggende besluit niet zouden bestaan. Dat neemt niet weg dat de bestuursrechter de regels van de wet moet toepassen. De uitspraak van de Afdeling van 8 november 2023 kan alleen worden herzien als sprake is van feiten en omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Dergelijke feiten of omstandigheden heeft [verzoeker] niet aangevoerd. Het verzoek om herziening van de uitspraak van de Afdeling van 8 november 2023 wordt daarom afgewezen.
De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Riet
griffier
994