Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
[het pensioenfonds] ( [het pensioenfonds] ) te [plaats 1] ,
(gemachtigde: mr. J. Hagers),
appellanten
en
De Nederlandsche Bank (DNB),
de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
- de bezwaren van [het pensioenfonds] , Van [naam 1] en [naam 2] ongegrond verklaard;
- de aan [de vermogensbeheerder] opgelegde boete verlaagd naar € 2.995.353,-. Dit bedrag is de som van het volgens DNB met de overtreding door [de vermogensbeheerder] behaalde voordeel (€ 2.957.853,-) en een punitief element (€ 37.500,-). DNB heeft de boete verlaagd omdat zij het door [de vermogensbeheerder] behaalde voordeel na heroverweging in bezwaar lager heeft vastgesteld.
Uitspraken van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
“5.4 Verbod op nevenactiviteiten pensioenfondsen
Werkzaamheden van de pensioenfondsen (artikel 7)
“(…)2.3. Kernactiviteiten
“(…)Kern- en nevenactiviteiten
Van betekenis in dit kader is ook de Pensioenrichtlijn. Deze verplicht in artikel 7 iedere lidstaat om aan de op zijn grondgebied gevestigde pensioeninstellingen de verplichting op te leggen om “hun werkzaamheden te beperken tot activiteiten in verband met pensioenuitkeringen en werkzaamheden die daarmee verband houden”.
De praktijk in beeld
Beslissing
- herroept de primaire besluiten van 27 januari 2017;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten van 15 februari 2018 en de wijzigingsbesluiten van 28 februari 2019 en 5 februari 2021;
- veroordeelt DNB tot betaling aan iedere appellant van een schadevergoeding van € 250,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan ieder appellant van een schadevergoeding van € 250,-;
- draagt DNB op het betaalde griffierecht aan appellanten als volgt te vergoeden:
- veroordeelt DNB in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 14.424,-.